De Blauwe reiger

 

De Blauwe reiger

De blauwe reiger (Ardea cinerea), een prevalent lid van de reigerfamilie, is de meest voorkomende vertegenwoordiger in België en Nederland. Deze vogel komt veel voor in gematigde streken in Europa en Azië.

De blauwe reiger eet vlees, vis, amfibieën, insecten en kleine zoogdieren en komt vaak voor in ondiepe stedelijke omheiningen, poldersloten en weilanden. Hij vliegt vaak in de buurt van kanalen, beken en meren. Broedkolonies bevinden zich meestal in geschikte habitats.

De blauwe reiger, een prachtige vogelsoort, heeft een indrukwekkende lengte van ongeveer 90 tot 98 centimeter en kan ongeveer 2 kilogram wegen. Opvallend is dat er geen seksuele dimorfie is, want zowel het mannetje als het vrouwtje vertonen vergelijkbare fysieke kenmerken. Hun bovenzijde, vleugels en staart zijn versierd in een opvallende tint grijs, aangevuld met zwarte vleugeltips. De kenmerkende witte kop heeft een opvallende zwarte band die uitloopt in een stijlvolle kuif. Daarnaast vertoont de nek lengtestrepen aan de voorkant, terwijl de buikzijde overwegend een lichtgrijze tint heeft. Een opvallend kenmerk is hun gele, dolkvormige snavel die bijdraagt aan hun opvallende verschijning.

De blauwe reiger vertoont een matig snelle vlucht met langzame, zware en diepe vleugelslagen, af en toe afgewisseld met kleine glijvluchten. Tijdens de vlucht trekt hij zijn nek in een s-vormige boog terug terwijl hij zijn poten achter het lichaam uitstrekt. Zijn vleugels zijn afgerond, hebben zwarte uiteinden en een zwarte band over de achtervleugel.

Wat de blauwe reiger onderscheidt van andere reigersoorten is zijn relatief grote lichaamslengte, samen met een grijs bovengezicht, witte kop en nek versierd met een brede zwarte streep die loopt van het oog tot de sierlijk afhangende zwarte kuif.

De blauwe reiger produceert een kenmerkend diep, rauw “schraatsj”-geluid tijdens de vlucht (ook beschreven als “grrèngk”). Als hij op het nest zit, maakt hij snavelklakken en verschillende rauwe, krassende en kokende geluiden, ook van de jongen.

Eten

De blauwe reiger, die bekend staat om zijn gevarieerde dieet, voedt zich voornamelijk met vissen van 10 tot 16 cm lang. Op zijn menu staan allerlei vissen zoals voorn in rietvelden, forel in stromend water, maar ook stekelbaars, paling, baars, snoek, grondel, zeelt, alver, karper en brasem. Naast vis eet de blauwe reiger amfibieën (kikkers), reptielen (echte zwemslangen), insecten, wormen, rivierkreeften, slakken, garnalen en jonge vogels. Hij aast ook op kleine zoogdieren zoals mollen, (water)ratten, veldmuizen, waterspitsmuizen en konijnen.

De blauwe reiger is een waadvogel, die voorzichtig door ondiep water schrijdt of doodstil wacht op een naderende prooi. Hij heeft een voorkeur voor een waterdiepte van 20 tot 40 cm. Als hij een prooi waarneemt schiet de kop met de lange snavel razendsnel vooruit. Bijzonder is dat hij daarbij blijkbaar precies met de breking van het licht op het grensvlak van lucht en water rekening houdt. In grasland jaagt hij op muizen, kikkers en sprinkhanen, kleine vogels en wormen. In de grassteppen van Midden-Azië op jaagt hij op ziesels (grondeekhoorns), sprinkhanen en slangen.

Trek

Trekpatronen van de blauwe reiger De blauwe reiger, een algemene standvogel in sommige streken, vertoont ook trekgedrag. Terwijl sommige individuen in hun broedgebied blijven, ondernemen anderen trek naar gebieden met een gematigder klimaat, zoals Zuid-Europa en Zuid-Afrika. In Nederland en België trekt de blauwe reiger van midden juli door de winter en van begin maart tot mei in het voorjaar. Hoewel sommige reigers in deze regio’s overwinteren, zijn hun aantallen niet groot.

Voorplanting

De blauwe reiger broedt van februari tot in juni. De broedduur bedraagt ongeveer 23 tot 28 dagen. Zowel het mannetje als het vrouwtje broeden de eieren uit, vanaf het eerste ei. De jongen blijven zo’n 50 dagen op het nest.

De vogel is een solitaire soort, maar broedt in grotere of kleinere kolonies. De nesten worden hoog in de bomen gebouwd. Ze zijn vrij groot en plat en bestaan uit takken, gevoerd met takjes, gras en veertjes. Een enkele keer wordt in struiken of riet gebroed.

De vrouwtjes produceren een enkel legsel per jaar, gewoonlijk bestaande uit 3 tot 5 eieren, zelden 6. De eieren zijn ongevlekt, blauwgroen en zonder glans. Ze zijn gemiddeld 60 bij 43 mm groot. De eieren zijn vaak bevuild.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *