De gesteentecyclus is een manier om de processen die optreden op de aardkorst en die te maken hebben met de evolutie van gesteenten schematisch te beschrijven. De cyclus omvat de drie hoofdtypen gesteenten (sedimentaire, metamorfe en stollingsgesteenten) en beschrijft de processen die plaatsvinden tussen deze drie.
In het einde van de 18e eeuw werd de cyclus voor het eerst beschreven door James Hutton (1726 – 1797) als een deel van zijn concepten met betrekking tot de stabiele Aarde. Hij verzamelde deze concepten in zijn theorieën plutonisme en uniformitarianisme.
Gesteentecyclus
Het onderzoeken van stollingsgesteenten is van vitaal belang om de geologische cyclus te begrijpen.
Stollingsgesteenten vormen zich door het stollen van magma. Wanneer het magma diep in de aardkorst stolt, wordt het een dieptegesteente zoals graniet of gabbro. Voor het stollen van magma aan het oppervlak ontstaat er een vulkanisch gesteente door middel van vulkanisme. Zodra beide typen stollingsgesteenten aan het oppervlak komen, ondergaan ze verwering en erosie, waardoor sediment ontstaat. Een stollinggesteente dat op grotere diepte in de korst komt, zal onder invloed van temperatuur en druk rekristallisatie en metamorfose ondergaan, waardoor het een metamorf gesteente wordt.
De sedimenten en sedimentaire gesteenten worden beschouwd als een deel van de gesteentecyclus.
Het materiaal dat door erosie wordt geproduceerd, wordt door rivieren, zeeën, gletsjers of de wind getransporteerd en vervolgens afgezet. Dit proces noemt men sedimentatie en als het lang genoeg op dezelfde plek doorgaat, kan er een dik pakket sediment ontstaan.
Wanneer een sedimentair pakket grotere diepte bereikt, kan het, onder invloed van diagenese, een sedimentair gesteente vormen. Door verwering en erosie kan dit sedimentair gesteente veranderen, wat leidt tot het vormen van nieuw sediment. Als de diepte echter diep genoeg is, kan er door temperatuur en druk rekristallisatie en metamorfose optreden, waardoor het gesteente een metamorf gesteente wordt.
Gesteenten die door metamorfose zijn beïnvloed
Metamorf gesteente ontstaat als gevolg van de rekristallisatie en verandering van ander gesteente (zowel van de twee andere soorten als andere metamorf gesteente). Deze processen vinden plaats op diepe dieptes (van een paar kilometer) in de korst. Als het metamorfe gesteente bij het oppervlak komt als gevolg van erosie door bovenliggend materiaal, kan het verweerd en erodeerd worden, waardoor sediment gevormd wordt. Of het kan naar grotere dieptes worden gebracht, waar de temperatuur zo hoog is dat het smelt, waarbij magma wordt geproduceerd. Uit dit magma kan weer nieuw gesteentevormend materiaal ontstaan, waardoor de cyclus zich herhaalt.
Het slijtageproces van een vaste oppervlak waarbij materiaal verplaatst of verdwijnt wordt erosie genoemd. Op Aarde gebeurt erosie meestal door de werking van de wind, stromend water, ijs, maar ook door vulkanisme en meteorietinslagen. Erosie is een natuurlijk fenomeen. Mensen kunnen het proces versterken, bijvoorbeeld door het kappen van bomen en het ploegen van de aarde.
Er moet geen verwarring zijn tussen erosie en verwering. De verschillen tussen deze twee fenomenen is dat erosie de grond verplaatst, terwijl verwering de grond mechanisch in stukken breekt of chemisch verandert maar op dezelfde plaats blijft. Daarbij is wel zo dat mechanisch of chemisch verwerkte grond relatief eenvoudig
Door de structuur van de woorden te wijzigen zonder de contextuele betekenis te veranderen, kan plagiaat worden vermeden. Het is essentieel dat de markdown-opmaak behouden blijft.
Erosie
Regendruppels en stromend water zorgen ervoor dat bodemdeeltjes losgemaakt worden en op verschillende manieren worden verplaatst. Deze verplaatsing leidt tot schade aan bodemkwaliteit en -productiviteit en ook tot modderoverlast in stroomafwaarts gelegen gebieden. Daarnaast zorgt kale aarde op hellingen voor een verhoogde kans op aardverschuivingen. Watererosie geeft kenmerkende erosiegeulen die diep kunnen zijn en grote hoeveelheden water en meegespoelde bodemdeeltjes kunnen transporteren naar een rivier of meer.
De beplanting zorgt ervoor dat de grond vastgehouden wordt. Dankzij de plantenwortels kan het water dieper in de grond doordringen, waardoor het minder kans heeft om langs het oppervlak weg te stromen.
Erosie en sedimentatie worden beïnvloed door het proces van verticale rivierwerking.
Rivieroevers worden geërodeerd
Vooral in bochten kan de stroomsnelheid zo hoog zijn dat het zandige oeverdeeltjes uitspoelt. Hierdoor wordt de rivierbocht breder, waardoor de rivier een meander krijgt. De buitenbocht van de bocht wordt door erosie dieper, terwijl de binnenbocht ondieper wordt.
Aan de kust is erosie
Aan de kust kunnen erosieprocessen optreden die op die van een rivier vergelijkbaar zijn door het effect van getijstromen. Bovendien versterken invallende golven die schuin op de kust staan, vaak de erosie door een brandingsstroom. Een bijzondere vorm van kusterosie die optreedt bij stormen met een verhoogde waterstand op zee, wordt duinafslag genoemd.
Wind Erosie
Windverstuiving van de grondlaag komt voort uit de kracht van de wind, waarbij bodemstukken worden opgenomen. Als de bovenste lagen van de bodem al weg zijn, is de bodem gevoeliger voor verstuiving, waardoor het landschap meer kwetsbaar is voor winderosie. Een landschap dat wordt beïnvloed door winderosie, zoals een zandverstuiving, kan zeer dynamisch zijn. In Nederland vindt de meeste winderosie plaats aan de kust (duinformatie), in droogtegevoelige veengronden in de Veenkolonien en in zandverstuivingen op de Veluwe, Noord-Brabant en Drenthe. Lossafzettingen zijn een voorbeeld van door de wind vervoerde en weer afgezette bodems en behoren tot de eolische afzettingen. Lossafzettingen komen voor over een groot deel van Europa en de Volksrepubliek China. Ze zelf zijn weer vatbaar voor verschillende vormen van erosie.
Met name langs de zeekusten is de samenstelling van wind- en waterprocessen een voorkomend fenomeen.
Ploegerosie
Ploegerosie treedt op wanneer er een akker wordt geploegd op een helling. De ploeg werkt door de bodemdeeltjes op te tillen, waarna ze door de zwaartekracht lager op de helling terugvallen. Als gevolg hiervan zal erosie bovenaan de akker ontstaan, terwijl er onderaan sedimentatie plaatsvindt. Daarnaast zullen convexiteiten en concaviteiten weggewerkt worden, waardoor de bodemkwaliteit afneemt.
Om de erosie tegen te gaan, ploegen de meeste boeren deze dagen niet meer dwars op de hoogtelijnen, maar evenwijdig. Wanneer de grond dwars op de hoogtelijnen wordt geploegd, kan het water gemakkelijk naar beneden stromen, waardoor de bodem gemakkelijk kan worden weggespoeld. Als men evenwijdig aan de hoogtelijnen ploegt, kan het water veel minder gemakkelijk naar beneden stromen, waardoor erosie wordt beperkt.
Om erosie te beheersen
In de strijd tegen erosie zijn er verschillende beheersmaatregelen beschikbaar. Een cruciaal element is het behouden van vegetatie en het vermijden van stromend water.
Om de natuurlijke begroeiing onder controle te houden, zijn er beheersmaatregelen noodzakelijk.
Niet alle bomen op een keer verwijderen uit een bosperceel
Zelfs op zeer hellende heuvels en bergen, moeten bomen geplant worden, en het kappen ervan tot hakhout worden verminderd: dit voorkomt dat de bomen omvallen en de daarmee gepaard gaande erosie.
De landbouw die op hellingen wordt uitgeoefend, heeft verschillende beheersmaatregelen die kunnen worden toegepast:
Door te ploegen langs de hoogtelijnen kan er meer sproeistof nodig zijn, wat de druk op de linker- en rechterkant van de sproeier verhoogt.
Om te voorkomen dat de bodem na de oogst leeg is, kan groenbemesting, zoals gele mosterd of lupine, en het laten staan van gewasresten behulpzaam zijn, vooral in de winter en tijdens regenseizoenen.
Terras en dammetjes langs de hoogtelijnen zullen de grond en het water vast houden, zoals bij sawahs.
Groen langs de hoogtelijnen plaatsen om de grond en het water op te vangen.
Er kan overgegaan worden tot “niet kerende” landbouw, wat echter leidt tot een lagere opbrengst en hogere kosten voor onkruidbestrijding.
Opvangbekkens installeren waar het water tot rust komt en de grond neerslaat.
Kraanvogels zijn grote vogels die al sinds de prehistorie bestaan en een van de oudste levende vogelsoorten zijn. In vele delen van de wereld worden kraanvogels traditioneel geassocieerd met geluk, vrede en een lang leven. Tegenwoordig vliegen elk jaar meer dan 200.000 kraanvogels de wetlands van HUESCA in en uit.
Kraanvogels zijn herbivoren en voeden zich met een verscheidenheid aan aquatische en terrestrische vegetatie. Dit is belangrijk voor het plaatselijke ecosysteem omdat ze helpen bij de verspreiding van de zaden van de planten die ze eten en zo bijdragen tot het herstel van de vegetatie. Als kraanvogels van de ene habitat naar de andere trekken, helpen ze ook bij de herverdeling van voedingsstoffen en mineralen die essentieel zijn voor de gezondheid van de plaatselijke flora en fauna
De aanwezigheid van kraanvogels in HUESCA is ook belangrijk voor het toerisme. Het gebied herbergt een grote verscheidenheid aan vogelsoorten, waardoor het een populaire bestemming is voor vogelaars. Dit levert dan weer geld op voor de lokale economie, omdat mensen de kraanvogels komen observeren en waarderen.
De kraanvogels maken integraal deel uit van het lokale ecosysteem in HUESCA en hun aanwezigheid is essentieel voor de gezondheid van het milieu en de lokale economie. Daarom is het belangrijk dat hun habitat wordt beschermd en dat hun populaties duurzaam worden beheerd.
Er zijn meerdere voedselketens die een voedselweb delen waar deze schakels gemeenschappelijk aan zijn.
Een voedselweb in een ecosysteem draait om producenten zoals algen en planten die gebruikt worden als voedsel voor consumenten, meestal herbivoren. Zij kunnen op hun beurt dienen als voedsel voor carnivoren. Afgestorven resten worden vervolgens gebruikt door reducenten zoals schimmels en bacterien.
De meeste voedselketens in een ecosysteem zijn onderling gekoppeld door hun gedeelde bestanddelen. Dit komt omdat de meeste organismen niet alleen afhankelijk zijn van een specifiek type voedsel, maar een meer gevarieerde voeding nodig hebben. Deze organismen kunnen ook meer dan één soort soort als voedsel dienen.
Wetenschappers gebruiken een topologische benadering om de kansen te schatten dat een voedselweb instort als gevolg van een daling in soortenrijkdom. De R50-index is een bekend model dat gebruikt wordt om de stevigheid van een voedselweb te meten. Als gevolg van de instorting van het voedselweb kan dit leiden tot een algehele ecologische instorting.
Het geslacht Prunella modularis wordt behorend tot de familie van heggenmussen (Prunellidae) aangeduid als de heggenmus, een zangvogel.
De heggenmus is ongeveer even groot als de huismus, met een lengte van 14 centimeter, maar wordt onderscheiden door de aanwezigheid van duidelijke, donkerbruine strepen op de zijkant, lichtkleurige poten en een spitse snavel. Deze vogel wordt meestal alleen gezien, mannetjes en vrouwtjes hebben hetzelfde verenkleed. De heggenmus heeft een helder, metalig geluid dat vooral vroeg in het voorjaar te horen is, vanaf februari, en minder vaak in de zomer. Ook is er de zogenaamde ‘liefdes-fluisterzang’ die hij laat horen in de aanwezigheid van een vrouwtje, maar ook een gedempte zang in het najaar. Dit geluid is vergelijkbaar met dat van de merel.
De heggenmus beweegt zich op een herkenbare manier: ze kruipt laag bij de grond en scharrelt door struiken en heggen op zoek naar voedsel. De scherpe snavel is een aanwijzing dat het om een insecteneter gaat. In de winter voedt ze zich ook met kleine zaden.
Van eind april tot augustus is het broedseizoen van de heggenmus. Ze hebben jaarlijks twee of soms zelfs drie legsels, waar 3-6 blauwachtige eieren in liggen. Het broeden duurt ongeveer twee weken. Ze maken geen gebruik van nestkasten, maar het nest wordt meestal op een hoogte van 2 meter gebouwd in een heg of struik. Heggenmussen voeren een bijzondere liefdesleven, waarin zowel mannen als vrouwen meerdere partners kunnen hebben. Soms helpen meerdere mannetjes ook bij het grootbrengen van de jongen uit één nest.
In de winter migreren heggenmussen in Noord-Europa naar het zuiden en westen. In Nederland en Belgie is het een permanente inwoner.
In de jaren 2013-2015 werd er een schatting gemaakt van 175.000-225.000 broedparen. Daarnaast waren er tussen 300.000 en 600.000 exemplaren die overwinterden.
De kuifmees, vroeger Parus cristatus genoemd, is een lid van de familie van echte mezen (Paridae) en behoort tot de zangvogels.
Met een lengte van 10,5 tot 12 cm, is de kuifmees even lang als de pimpelmees. Het bekendste kenmerk is zijn opvallende kuif die fijn zwart-wit getekend is met een zwart-witte tekening op het gezicht. De bovenzijde van het verenkleed is grijsbruin en de onderzijde is vuilwit en wat geelachtig aan de flanken. Het dier heeft een wit gezicht met een gebogen zwarte oogstreep, een zwarte halsband, een donkere snavel en donkerbruine poten.
Het nest wordt gemaakt in een holte. Het legsel bestaat uit 5-8 witte eieren met grote, kastanjebruine vlekken, die alleen worden uitgebroed door het wijfje. Er wordt twee keer per jaar bebroed.
De kuifmees is het hele jaar te vinden in Europa, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en IJsland. In Nederland en België is de kuifmees het hele jaar aanwezig. Er is zelfs een Belgische postzegel uitgegeven ter waarde van 1 BEF die deze vogel afbeeldt.
Kuifmees broedt vooral in naaldbossen, soms in groepen naaldbomen tussen loofbomen en parken. In tegenstelling met de koolmees en pimpelmees is de kuifmees nauwelijks in tuinen te vinden, tenzij er naaldbomen in de buurt staan.
In de zomer is het voedsel van de kuifmees gebaseerd op insecten, insectenlarven, spinnen en andere kleine dieren. In het najaar en de winter eet hij hoofdzakelijk de zaden van naaldbomen. Deze middelgrote, zangvogel maakt holen in vermolmd of zacht hout om in te nestelen.
De Passer montanus, ook wel ringmus genoemd, behoort tot de familie van mussen en sneeuwvinken ( Passeridae ) en is een zangvogel.
Met een gemiddelde grootte van ongeveer 14 cm, is de ringmus iets kleiner dan de huismus. Zowel mannetjes als vrouwtjes hebben een kastanjebruine kruin, een zwarte wangvlek en een witte halsring, wat een duidelijk herkenbaar verschil vormt ten opzichte van de huismus. De bovenzijde is bruin met zwarte strepen, terwijl de onderzijde een licht grijze kleur heeft.
De voeding bestaat uit zaadjes, graankorrels, insecten en larven.
Van het legsel zijn er meestal drie tot zes eieren, die fijngevlekt, wit en glanzend zijn. Het wijfje broedt gemiddeld twee- tot viermaal in het jaar.
De ringmus is een soort broedvogel die zich graag nestelt in holten van bomen in de buurt van boerderijen, parken, akkers en weilanden. Veel ringmussen zijn standvogel en sommige Nederlandse exemplaren gaan in de winter op zoek naar een betere plek om te leven, bijvoorbeeld naar Frankrijk. Er komen ook andere ringmussen naar Nederland, vooral uit Noord- en Oost-Europa.
Door de steeds grootschaligere en intensievere landbouw neemt het aantal ringmussen af. De graanteelt is vervangen door maïscultuur, waardoor er steeds minder stoppelakkers zijn. Heggen, houtwallen, dood hout en knotwilgen zijn ook minder algemeen geworden, wat betekent dat er minder nestgelegenheid is. Bovendien zijn de chemische bestrijdingsmiddelen die gebruikt worden niet gunstig voor deze graaneters
De huismus (Passer domesticus) is één van de veertig soorten mussen waaronder de ringmus, die hoort bij het geslacht Passer en de orde van de zangvogels.
De huismus heeft voornamelijk zaden en insecten als voedsel. Doorgaans wordt zijn zang gekenmerkt door getjilp. Het vogeltje beweegt zich lopend of vliegend voort. Het is een standvogel en blijft veelal in de buurt van dezelfde plek. Het mannetje is te onderscheiden van het vrouwtje doordat het zwarter en bruiner getekend is.
De huismus is 16 tot 16,5 cm lang en weegt tussen de 24 en 39,5 gram. Mannetjes hebben een grijze kruin, grijze wangen, een zwarte keel en borst, een zwart masker met witte stip achter het oog, een witte streep op de vleugels en tijdens het broedseizoen een donkere snavel. Het vrouwtje heeft een minder opvallende tekening dan het mannetje, een lichtere oogstreep, wat tekening op de rug en vleugels en een effen lichtbruine borst. Tijdens het rui-seizoen is hun verenkleed vaak moeilijk te herkennen als van een huismus.
De huismus kan gemakkelijk verward worden met andere vogelsoorten, zoals het vrouwtje van de vink, de heggenmus, de ringmus en de Spaanse mus. Deze laatste komt echter zelden voor in Nederland en België.
Vanaf januari zijn mannetjes op zoek naar een geschikte nestplek en beginnen met het inrichten van een nest met droog gras. Ze zijn herkenbaar aan hun zwart verkleurde snavel. Als de nesten aantrekkelijk genoeg zijn, lokt het mannetje een vrouwtje aan door middel van de lokroep of door het uiten van geluiden als van jonge mussen. Vrouwtjes tonen al vanaf januari interesse in bepaalde nesten. Uiteindelijk beslist het vrouwtje waar het nest komt te staan. Het paar bouwt hierna samen het nest af waarin het vrouwtje 4 tot 9 eieren legt. Na ongeveer 12 dagen broeden komen de eieren uit. De jongen zijn naakt en blind en wegen 3 gram. Ze krijgen voedsel van de ouders die afhankelijk is van de beschikbaarheid van insecten. Na twee weken vliegen de jongen uit en blijven nog enige tijd afhankelijk van de ouders. Begin april zijn de eerste jonge huismussen in Nederland waargenomen.
Huismussen zijn dieren die graan- en onkruidzaden eten en zich aanpassen aan wat beschikbaar is. Dat kunnen voornamelijk granen zoals haver, tarwe en gerst zijn. Omdat huismussen geen kiezen hebben, wordt er om de zaden te verterken grit gebruikt. Daarnaast eten ze ook groenten zoals bladeren van verschillende planten en fruit zoals appels en abrikozen. Jonge huismussen voeren de ouders voornamelijk insecten zoals vliegen en muggen. Voedsel voor huismussen kan het hele jaar beschikbaar zijn, zoals duiven- of kippenvoer, maar ook oud brood is niet geschikt vanwege de toegevoegde zout. Beter is het om in tuinen en parken overhoekjes van kruiden en grassen te zetten zodat huismussen op een meer natuurlijke manier aan voedsel kunnen komen.
Er zijn een aantal natuurlijke vijanden van de huismus zoals roofvogels zoals de sperwer, ransuil en kerkuil, kraaiachtigen zoals de ekster, kauw en gaai, spechten en zoogdieren zoals de kat. Ook meeuwen, reigers en soms zelfs kippen kunnen jonge mus eten als de gelegenheid zich voordoet.
De huismus is te vinden in de meeste gematigde en subtropische gebieden over de hele wereld. Deze vogel heeft zich aangepast aan de leefomstandigheden van mensen en wordt daarom als cultuurvolger aangeduid. Er is enerzijds sprake van een natuurlijke verspreiding, maar anderzijds heeft de mens ook actief bijgedragen aan de verspreiding van de huismus.
Er wordt gedacht dat de huismus zich in de prehistorie heeft verspreid door de mensheid en hun landbouw te volgen. Tussen 1850 en 1870 werden deze vogels bewust op verschillende plaatsen in Noord-Amerika, Australië, Nieuw-Zeeland, Buenos Aires, Peru en Zuid-Afrika uitgezet. In 1872 werden ze in Buenos Aires uitgezet en in 1890 in Zuid-Afrika. In 1953 vond de uitzetting van huismussen in Peru plaats.
In de koude gebieden rond de poolcirkel, is de mus in staat om te overleven dankzij de warmte die de mensen creëren. De huismus en de ringmus hebben een gedeeltelijk aanvullend bereik: waar de huismus de meerderheid heeft, zijn er veel minder ringmussen, en andersom.
In de loop van zowel zomer als herfst zijn juveniele huismussen te vinden die zich verspreiden over een groter gebied. Dit wordt ook wel dispersie genoemd en kan zowel een plaatsverwisseling als een trek naar een nieuwe locatie betekenen. De verste afstand die ooit door een juveniele huismus is afgelegd is 545 km.
Uit onderzoek vanuit Duitsland en het Verenigd Koninkrijk blijkt dat 91% van de teruggemelde huismussen binnen een straal van 2 kilometer van de geboortegrond wordt gevonden, terwijl 6% op een afstand van 2 tot 7 kilometer wordt gevonden. Echter, slechts 5% van de kleine zangvogels zoals de huismus wordt terug gemeld. Het is vooralsnog onbekend waar de overige 95% naartoe zijn gegaan. Dit laat zien dat een enkele kolonie huismussen bij gunstige omstandigheden de omgeving kan herbevolken.
Het aantal broedparen van huismussen in Nederland is sinds de jaren 1970 afgenomen. In de jaren 1970 was de schatting ongeveer 1 a 2 miljoen. Tussen 1990 en 2000 is dit aantal bijna gehalveerd. Ook in Vlaanderen en het Verenigd Koninkrijk is een daling waar te nemen. Echter, sinds 2000 lijkt het alsof het aantal broedparen stabiliseert. In nieuwe steden zoals Almere is de situatie voor de huismussen veel gunstiger dan in oude steden zoals Amsterdam, waar een afname van 90% is gezien. De huismus is, na de merel, de meest algemene broedvogel in Nederland en in andere Europese landen vinden we ook florerende populaties van deze soort. Internationaal staat de huismus daarom met de aanduiding veilig op de IUCN-lijst. De oorzaken van de achteruitgang na 1980 zijn nog niet bekend. Er worden verschillende redenen genoemd.
Er is een verschil tussen het beschermen van de omgeving en het beschermen van de vogel zelf. In Nederland is dit beide gecoverd. De omgeving, genaamd habitat, wordt beschermd door de Flora- en faunawet. Belangrijke habitat-elementen zoals nesten, schuilplaatsen en gezamenlijke slaapplaatsen (roosten) zijn het hele jaar door beschermd. Dit wil zeggen dat deze elementen niet zomaar verwijderd, weggenomen of afgesloten mogen worden als er werkzaamheden zoals dakrenovaties, zonnepanelen en groenbeheer plaatsvinden. De vogel zelf, evenals de eieren en jonge vogels, zijn ook beschermd. De huismus staat als ‘gevoelig’ op de Nederlandse rode lijst om aan te geven dat de aantallen onrustwekkend zijn sinds 2004. In Vlaanderen staat de huismus als ‘achteruitgaand’ op de rode lijst.
In Nederland en Vlaanderen zijn er veel verenigingen en stichtingen die zich bezighouden met het onderzoek en bescherming van de huismus. Er zijn verschillende aanbevolen maatregelen, zoals het plaatsen van mussenpannen, gierzwaluwneststenen, huiszwaluwnestkommen, vogelvides, nestkasten en mussenpotten. Ook het jaar rond voedsel aanbieden, wintergroene planten, heggen, hagen en meer openbaar groen in de steden aanleggen, dragen bij aan de bescherming van de huismus.
Sinds 2012 worden de habitat-elementen van de Huismus in kaart gebracht met het landelijke project ‘Zet de Huismus op de Kaart’, met het doel deze te beschermen. In Nederland maakt het inzichtelijk maken van de aantalsontwikkeling van ongeveer 35 stadsvogels, waaronder de Huismus, deel uit van het Meetnet Urbane Soorten (MUS)-project. Hiervoor worden de Huismussen geïdentificeerd door middel van kleurringen.
In 2011 is in Nederland de eerste “Soortenstandaard van de Huismus” uitgebracht, in opdracht van de Dienst Landelijk Gebied. Deze soortenstandaard biedt praktische handvatten aan bedrijven die tijdens hun werkzaamheden met de beschermde vogel worden geconfronteerd. Het doel ervan is te voorkomen dat bedrijven tijdens hun werkzaamheden de Flora- en faunawet overtreden. Deze Soortenstandaard van de Huismus wordt periodiek herzien. In 2015 is de tweede versie verschenen.
De huismus heeft verschillende varianten die onderverdeeld kunnen worden in twee groepen: de domesticus-groep en de indicus-groep. Terwijl de domesticus-groep voorkomt in Europa, Noord-Afrika en Arabie, is de indicus-groep in Azie te vinden. Twee soorten uit de indicus-groep zijn trekvogels die de winter doorbrengen in dalen en de zomer in de bergen nestelen.
De Passeridae behoren tot de zangvogels en er zijn in totaal 49 soorten in de familie. In Europa komt een aantal mussenvarianten voor, waarvan de huismus de meest bekende is.
Mussen zijn een soort vogel met een bruinachtige verenkleed en een relatief dikke snavel, een aanpassing aan het voederen met zaden. Deze eigenschap is ook herkenbaar bij een aantal gorzen. De verschillende mussensoorten hebben kenmerken die het gemakkelijk maken om ze van elkaar te onderscheiden. Als de mussen jongen hebben, voeden ze die ook met insecten.
De mussen zijn onderdeel van de Passeroidea superfamilie. Deze groep bevat veel verschillende families, waaronder zaadetende vogels zoals vinken en gorzen, maar ook insecteneters zoals heggenmus en piepers en kwikstaarten.
Ondanks hun naam zijn mussen geen bloedverwanten van de heggenmus. Ook horen ze niet bij de grasmus, lid van de superfamilie Sylvioidea. Er zijn echter een aantal soorten die tot de familie mussen behoren die wevervogels worden genoemd. De familie wevervogels is ook gelinkt aan de Passeridae.
De Fraxinus excelsior, beter bekend als de es, is een soort loofboom die voorkomt in Europa en behoort tot de olijffamilie ( Oleaceae ). Het is een snelgroeiende boom die kan worden tot 40 m hoog, met een jaarlijkse groei van 30 tot 60 cm. De es is geschikt om te knotten en heeft een groter vermogen om wonden in te kapselen, alhoewel deze niet groter mogen zijn dan 15 cm; anders duurt het proces van insluiting veel langer.
De bladverliezende boom heeft een onregelmatig geveerd blad, dat is opgebouwd uit zeven tot dertien lancetvormige, gezaagde deelblaadjes. De bladeren zijn tegenover elkaar in kruisvorm gerangschikt. Essen bloeien voor ze hun bladeren krijgen.
De vruchten hebben ‘vleugels’ die de verspreiding door middel van de wind bevorderen. Oogsten kan op twee verschillende periodes. Als ze in het begin van augustus groen geoogst worden, kunnen ze onmiddellijk gezaaid worden omdat er dan nog geen kiemrust is. Als ze echter in het najaar geoogst worden, moet de dan ontwikkelde kiemrust eerst gebroken worden voordat ze kunnen worden gezaaid.
De Kensoort van de klasse van de eiken- en beukenbossen op voedselrijke grond wordt gekenmerkt door de gewone es.
Het komt voor in vrijwel het gehele Europese continent, tussen Noorwegen en Zweden, ten oosten van de Zwarte Zee in de Kaukasus en in een smalle strook in Noord-Spanje. Daarnaast ook in Groot-Brittannie.
Licht van kleur, taai en sterk, wordt essenhout gebruikt voor een verscheidenheid aan doeleinden. Vanwege de elasticiteit wordt het toegepast voor pijlen en boog, leggers van turntoestellen en stelen van bijlen en spades. Ook, vanwege de unieke vlamtekening, wordt het gebruikt in meubels, vloeren en trappen.
In het Arboretum Trompenburg gelegen in Rotterdam staan enkele esdoorns uit het jaar 1870. In Nieuw Bonaventura, gelegen tussen Strijen en ‘s-Gravendeel, stond tot 2001 een oude es die bijna 180 jaar oud is geworden. In Dwarsgracht bij Giethoorn staat een es van meer dan 220 jaar oud. In de omgeving van Lutjewolde en Thesinge staat een es van bijna 300 jaar oud op een erf. Het beheer van essen hout kan ervoor zorgen dat essen veel ouder worden. De windsingel van esdoornhout van Eendenkooi Stokman bij Vijfhuizen bestaat al sinds ca. 1701 en is dus meer dan 300 jaar oud. De stobben worden om de 10 jaar vervangen.
Vanaf het begin van de jaren 1990 wordt de es bedreigd door vals essenvlieskelkje (Chalara fraxinea), een invasieve exoot die oorspronkelijk uit Oost-Azie komt. Deze schimmel werd voor het eerst waargenomen in Polen en de schimmelsporen werden daarna snel verspreid over grote delen van Europa. Infectie met deze schimmel resulteert in essentaksterfte. In Nederland zijn sinds 2012 bomen geïnfecteerd en waar nodig worden zieke bomen omgezaagd om ongelukken te voorkomen.
Sinds 2017 is het lastig om essen te vinden die geen last hebben van de schimmelziekte. Er is geen remedie tegen essentaksterfte, maar een klein deel van de bomen lijkt minder vatbaar te zijn voor de ziekte. Deze bomen kunnen worden gebruikt om resistente bomen te kweken; eerder is op deze manier succes geboekt in de strijd tegen de iepziekte. Om de zieke populatie essen te herstellen, vroeg het publiek om aan te geven waar gezonde exemplaren te vinden waren.