De Wintereik

In de Benelux is de wintereik ( Quercus petraea ), naast de zomereik ( Quercus robur ), een soort die autochtoon is. Toch komt deze eikensoort minder vaak voor in vergelijking met de andere.

De wintereik is een boom die 25-30 m hoog worden, maar bij gunstige omstandigheden zelfs 40 m bereiken. De bloei van de boom begint meestal in mei. Een bijzonder kenmerk is dat de bomen eenhuizig zijn, wat inhoudt dat de mannelijke en vrouwelijke bloemen allemaal op dezelfde boom aanwezig zijn.

Het blad van de wintereik verschilt van die van de zomereik door een ondiepere en regelmatigere lobbenvorm. De bladhelften zijn elkaars spiegelbeeld. Meestal is de breedte van het blad groter in het midden en het is glanzend donkergroen van kleur en harder. Ook is de plaatsing van de bladeren van de wintereik wat regelmatiger dan bij de zomereik. Daarnaast is de bladsteel bij de wintereik meestal veel langer: 10-29 mm tegen 2-8 mm bij de zomereik.

De eikels van de zomereik staan op een steeltje, terwijl de eikels van de wintereik geen of een zeer kort steeltje hebben. De bloemen van de wintereik zijn trosvormig, wat de Duitse naam ‘Traubeneiche’ verklaart. De eikels zijn eivormig en gemiddeld 15-25 mm lang, wat iets kleiner is dan die van de zomereik.

Er zijn ook natuurlijke hybrids ( Quercus x rosacea ) die ontstaan zijn uit een zomer- en wintereik.

De wintereik heeft meestal een slankere en rechtere stam dan de zomereik en de vertakking is minder kronkelig en hoekig. Bovendien heeft de kroon een gesloten en regelmatiger uiterlijk.

De schors van de wintereik is, in vergelijking met andere bomen, geringer gegroefd, meer gelijkmatig en is alleen in de lengte gegroefd. Het is dan ook een grijsgrauwe kleur.

De Fagaceae-familie bevat de wintereik. De eikel is gekenmerkt door een napje aan de onderkant van de vrucht, wat de basis vormt voor de naamgeving.

De ecologische betekenis van de Wintereik

De wintereik is minder lichtminnend dan de zomereik en heeft een voorkeur voor schaduwrijke, vochtige locaties. In de natuur groeit de wintereik samen met de beuk in het wintereiken-beukenbos en het veldbies-beukenbos. In sommige gebieden komen deze twee eikensoorten tegelijkertijd voor. De wintereik heeft een voorkeur voor goed ontwaterde gronden met een hoge neerslag. In Nederland en de aangrenzende landen kan hij voornamelijk worden gevonden in heuvelachtige gebieden, waar hij groeit op humeuze, lemige en matig zure zandgronden en op droge, stenige bodems. Nederlandse exemplaren komen onder andere voor op de Veluwe, de Sallandse Heuvelrug, de Utrechtse heuvelrug, Montferland, het Rijk van Nijmegen en Zuid-Limburg. De wintereik kan niet tegen wateroverlast en groeit dus buiten het bereik van grondwater. Daarom zal hij niet voorkomen op slecht ontwaterde kleigronden. Zomereiken kunnen tijdelijke wateroverlast buiten het groeiseizoen met meer gemak verdragen, zoals in uiterwaarden en gebieden met een permanente hogere grondwaterstand.

In vergelijking met zomereiken, hebben wintereiken minder last van meeldauw ( Microsphaera alphitoides ) en massale ontbladering door rupsen zoals de groene eikenbladroller ( Tortrix viridana ) en de kleine wintervlinder ( Operophtera brumata ).

Hoewel het in Nederland zeldzaam is, wordt de wintereik langs wegen en in brede straten aangeplant. Slechts 5% van de autochtone eiken in Nederland is wintereik, terwijl meer dan 95% zomereik is. Een mogelijke verklaring hiervan is dat de wintereik minder zaad produceert dan de zomereik. In de Middeleeuwen was de productie van eikels als varkensvoer van groot belang, wat de zomereik vermoedelijk een voordeel opleverde. In het westen van Groot-Brittannië is de wintereik echter veel algemener met oude, indrukwekkende exemplaren. In Frankrijk en Duitsland kunnen fraaie, oude wintereikenbossen worden aangetroffen, meestal in heuvelachtige zandsteengebieden zoals de Forêt de Tronçais en de Forêt de Bellême in Frankrijk en de Spessart in Duitsland.

De groei van de wintereik is tijdens de jonge jaren trager dan die van de zomereik, maar lijkt op latere leeftijd weer gelijk te lopen. Volgens diverse dendrologen lijken de wintereiken qua grootte vergelijkbaar met de zomereiken te zijn. Er staan vooral in Engeland en Wales zeer oude en dikke exemplaren, met een geschatte leeftijd van 800 tot 1000 jaar. Ook uit Bosnië zijn er zeer oude wintereiken bekend.

Gemeenschap van Planten

De kensoort ‘wintereik’ behoort tot de klasse van de eiken- en beukenbossen op voedselarme grond (Quercetea robori-petraeae).

De kwaliteit van het hout van de wintereik is van hoge kwaliteit en het wordt veel gebruikt voor het maken van fineer. Belangrijk hierbij is dat de stam recht en zonder knoesten is. In de Spessart, tussen Frankfurt am Main en Wurzburg, worden prachtige langstammige ‘fineereiken’ van 300-400 jaar oud gevonden. Deze bomen zijn erg gezocht en brengen daarom hoge prijzen op. De oude Franse bossen, zoals de Foret de Belleme, Foret de Tronçais, Foret de Fontainebleau en Foret de Berce, werden oorspronkelijk vooral gebruikt voor de scheepsbouw, maar later ook voor de productie van fineer en wijnvaten. De fraaie wintereikenbestanden in deze bossen stammen meestal uit de 17e eeuw en zijn door Lodewijk XIV’s minister Colbert aangeplant. De Chene de l’ecole op de foto heeft de perfecte vorm en hoogte (40 m) om te gebruiken voor de productie van fineerhout, met een takvrije stam van 25 m.

waterkringloop

De hydrologische cyclus, ook wel waterkringloop of watercyclus genoemd, beschrijft een biogeochemische kringloop waarbij water zich door het systeem Aarde beweegt. Oppervlaktewater verdampt, zoals bijvoorbeeld zeewater. Deze damp wordt in de atmosfeer dan wolken en vervolgens neerslag, die weer op aarde als waterwegen of als grondwater komt. Een groot deel verzamelt zich vervolgens weer als oppervlaktewater.

De verdamping en condensatie van water zijn fundamenteel voor de waterkringloop. Zeeën verdampen van nature, maar deze verdamping wordt verhoogd door de invloed van de zon. Een deel van de waterdamp wordt teruggebracht naar de zee in de vorm van regen, terwijl een ander deel blijft in de atmosfeer aanwezig en verplaatst wordt door luchtstromingen, meestal in de staat van zichtbare wolken.

Als waterdamp boven land komt, kan de stroom lucht in aanraking komen met koelere luchtstroom of heuvels/gebergte. Hierdoor zal de stroom lucht met het waterdamp omhoog gaan en afkoelen. Koude lucht heeft minder ruimte voor waterdamp dan warme lucht, waardoor de waterdamp na de afkoeling door condensatie gereduceerd wordt tot waterdruppeltjes. Deze druppels zullen onder invloed van zwaartekracht naar beneden vallen als neerslag.

Er zijn drie vooruitzichten met betrekking tot de neerslag:

  1. Oppervlaktewater, zoals door rivieren en andere watergangen, wordt niet beïnvloed door de bodem en stroomt terug naar de zee.
  2. De neerslag die wordt opgenomen door de bodem (infiltratie) komt uiteindelijk via het grondwater terug in zee.
  3. De neerslag verdampt na opgenomen te zijn door planten (evapotranspiratie).

I

De cirkel is voltooid.

Lengte van de Kringloop

De lange waterkringloop bevat een extra lus waarbij planten en bomen het water uit de grond absorberen. Deze waterdamp wordt grotendeels teruggegeven aan de lucht door de bladeren.

Van oudsher is grondwater gebruikt door de mens als bron voor drinkwater. Hiervoor wordt het water uit de grond gehaald, of met een waterput ter beschikking gesteld. Zo wordt de waterkringloop uitgebreid.

Als het water zich naar zee beweegt, voert het mineralen en sedimenten mee. Hierdoor wordt de zee zouter, omdat het zout achterblijft als het water verdampt. Bovendien worden er bij de mond van rivieren zand en stenen afgezet (zie ook erosie).

Grootte van de Watercyclus

Jaarlijks verdampt er op aarde bijna 480.000 km³ water, wat resulteert in een laag van ongeveer 94 cm over de hele planeet. Eveneens komt er evenveel neerslag naar beneden. Er zijn echter lokale verschillen tussen de neerslag en de verdamping. Op het land worden er jaarlijks ongeveer 110.000 km³ neerslag geregistreerd, waarvan ongeveer 75.000 km³ verdampt en 35.000 km³ via rivieren naar zee stroomt. Bijna 20 % hiervan wordt veroorzaakt door één enkele rivier, de Amazone. Op zee daarentegen valt er jaarlijks ongeveer 370.000 km³ neerslag, terwijl er ongeveer 405.000 km³ verdampt.

Om het water te laten verdampen, is ongeveer 20% van de warmte die de Aarde ontvangt van de zon nodig. Als de waterdamp condenseert, wordt de latente warmte teruggegeven naar de atmosfeer. Hierdoor vindt er een belangrijke warmtetransport plaats op de planeet. De waterdamp die wordt opgenomen in de waterkringloop is het primaire broeikasgas dat in de atmosfeer van de Aarde voorkomt.

De otter

De Lutra lutra, ook bekend als de Europese otter of visotter, behoort tot de marterachtigen en heeft zwempoten en een donkere, dichtbehaarde vacht. In 1758 publiceerde Carl Linnaeus de wetenschappelijke naam van de soort als Mustela lutra. Van alle otters (Lutrinae) heeft de Europese otter het grootste verspreidingsgebied en is te vinden in een groot deel van Europa en Azië.

Inhoud

Eigenschappen

Volwassen otters kunnen variëren van 80 tot 140 centimeter in lengte, waarvan de staart tussen de 30 en 50 centimeter is. Hun gewicht varieert van 5 tot 12 kilogram, met een gemiddelde schouderhoogte van 30 centimeter. Mannelijke otters zijn over het algemeen groter dan vrouwtjes. Mannetjes hebben een kop-romplengte van 60 tot 90 centimeter, een staartlengte van 36 tot 47 centimeter en een gewicht van 6 tot 17 kilogram. Vrouwtjes hebben een kop-romplengte van 60 tot 70 centimeter, een staartlengte van 35 tot 42 centimeter en een gewicht van 6 tot 12 kilogram.

Het lichaam van het dier is zo ontworpen dat het goed is aangepast aan het leven in het water. De ogen, oren en neusgaten zijn bovenop de platte kop gelegen, zodat ze boven water blijven als het dier aan het oppervlak zwemt. De otter heeft zwemvliezen tussen de tenen van elke korte, krachtige poot. De lange, ovaalronde staart helpt bij het stabiliseren en roeren tijdens het zwemmen. De snuit is breed.

De buikzijde van de vacht is meestal lichter van kleur en bestaat uit twee laagjes. De buitenste laag is waterdicht en gevormd door dekharen en de binnenste laag is luchthoudend en bestaat uit dicht opeengeplante donsharen, die droog blijven onder water. De dekharen drogen vrij snel en hechten als het water weg is aan elkaar.

Om warm te blijven tijdens het jagen onder water is het van groot belang dat de otter waterdicht is, aangezien deze nauwelijks over onderhuids vetweefsel beschikt. Een goed onderhouden vacht voorkomt onderkoeling.

Voeding

De otter heeft als voornaamste voedsel vis zoals paling, baars, snoek, karper en zalm die kleiner zijn dan 25 cm. Daarnaast eet hij ook amfibieën, watervogels, woelratten, ratten, rivierkreeften, krabben, wormen en insecten: alles wat hij in het water aantreft.

Manier van handelen

Otters hebben de mogelijkheid om gedurende een periode van zeven tot acht uur achtereen te zwemmen met een gemiddelde snelheid van 1,5 tot 2 kilometer per uur. Onder water blijven ze gemiddeld tien tot veertig seconden.

Otters zijn activiteit toont zich meestal ’s nachts en ze leven meestal alleen. Om te zoeken naar voedsel kunnen ze reizen over een afstand van 3 tot 10 kilometer. Gedurende de dag zoeken ze naar beschutte plaatsen zoals rietbedden, holen onder de grond en holle bomen als plek om te rusten. Soms ligt de ingang van een hol onder water, maar met een luchtgat voorzien van lucht. De bodem van het rusthol is bedekt met droog, plantaardig materiaal. Een dier gebruikt vaak meerdere rustplaatsen binnen zijn woongebied en langs oevers ligt het territorium.

Reproductie

De voortplantingscyclus is gebonden aan de aanwezigheid van voedsel. In Zweden, waar het water in de wintermaanden bevroren is, krijgen de jongen in de lente leven. Op de Shetlandeilanden worden de jongen in de zomer geboren, wanneer er een rijkelijke hoeveelheid vis beschikbaar is.

Dieren van hetzelfde geslacht houden zich afzonderlijk van elkaar op in verschillende gebieden, waarbij het territorium van een mannelijke otter dat van een aantal vrouwelijke otters overlapt. De omvang van het leefgebied van een individu wordt beïnvloed door onder andere de hoeveelheid voedsel dat beschikbaar is en de dichtbevolking van otters.

Op het Europese continent krijgen otters meestal in de lente en zomer jongen, maar in theorie kunnen ze het hele jaar door jongen krijgen. De gemiddelde leeftijd waarop vrouwtjes voor het eerst jongen krijgen is 2 jaar. Na een draagtijd van 61 tot 63 dagen worden de baby’s geboren; er is geen verlengde draagtijd voor de Europese otter. De meeste worpen (nesten) bevatten 2 tot 3 jongen, met een maximum van 5 per worp. In gebieden waar er veel sterfte optreedt door verkeer of jacht, is de gemiddelde worpgrootte hoger dan in gebieden met minder druk op de populatie.

De moeder zorgt voor de jongen die blind ter wereld komen en ongeveer 15 centimeter lang zijn. Wanneer ze 35 dagen oud zijn, openen ze hun ogen, en na drie maanden nemen ze hun eerste duik. In het algemeen duurt de zoogtijd 16 weken en na tien tot twaalf maanden zijn de dieren onafhankelijk. Ze zijn gemiddeld geslachtsrijp na anderhalf tot twee jaar. In gevangenschap kunnen otters 11 tot 15 jaar oud worden, maar in het wild worden ze meestal niet ouder dan 3 tot 4 jaar.

Verbreidingsgebied en Habitat

De verspreiding en het leefgebied van otters varieert sterk, afhankelijk van diersoort. Sommige soorten zijn zeer algemeen en kunnen overal in de wereld voorkomen, terwijl andere soorten vrijwel uitgestorven zijn. De meeste otterssoorten leven in de buurt van kustlijnen en meren, maar enkele soorten leven ook in rivieren en beken diep in het land.

De otter is oorspronkelijk over de hele wereld verspreid, met uitzondering van IJsland en eilanden in de Middellandse Zee. Het is aangetroffen in Europa, Azië van Palestina en Klein-Azie tot Siberië, Japan, Sri Lanka, en Indonesië, en Noordwest-Afrika van Marokko tot Tunesië.

De otter verblijft meestal in zoetwatersystemen met voldoende schuilplaatsen, zoals rivieren, meren, kanalen, beken en moerassen. Langs de kustlijn wordt hij ook regelmatig gezien, met name bij rotskusten en estuaria. Ook in de bergen komt hij voor, tot wel 4210 meter hoogte in Tibet.

Sinds de Middeleeuwen was er veel jacht op otters, waarbij sommige grote populaties in staat waren om stand te houden terwijl andere kleinere populaties uitstierven. De jacht was toen vooral bedoeld voor de rijken. Omstreeks 1900 werd de jacht op grote schaal uitgevoerd, vooral door vissers die de otter als een grote concurrent zagen. Hoewel de otter slechts vier of vijf vissen per dag nodig heeft, werd er toen geloofd dat het dier hele vijvers en waterlopen zou kunnen leegvissen. In het Verenigd Koninkrijk was meestal een meute van twintig honden voldoende om de jacht uit te voeren, terwijl er in Nederland slechts een paar honden voor nodig waren. In Vlaanderen werden er tot de jaren 60 premies uitgereikt voor elk gedode dier. In een bepaalde periode werden er zelfs driehonderd premies uitgereikt, waardoor mogelijk elke otterfamilie in Vlaanderen getroffen werd. De watervervuiling die daarop volgde, verminderde hun aantal aanzienlijk.

Vanwege de vervuiling, de vernietiging van leefgebieden, verstoring, verkeer, vissen met netten en jacht, heeft het aantal otters in West-Europa afgenomen. Zelfs in sommige landen zoals Nederland en Zwitserland was de soort uitgestorven. Maar tegenwoordig is de soort weer aan het groeien.

De otter in de Nederlandse en Vlaamse gebieden

Nederland

Door de hardere levensomstandigheden, met het opkomen van de mens met zijn jacht en auto’s, hadden otters het moeilijk in Nederland. Deze omstandigheden leidden ertoe dat de soort uitstierf in 1988. In 1989 werd er een otter doodgereden in Friesland; het laatste exemplaar dat in Nederland is waargenomen. Hierna werd de soort definitief uitgestorven verklaard. Daarom werden er vervolgens plannen bedacht om Nederland weer toegankelijk te maken voor otters. Om te overleven hebben ze 8 tot 12 kilometer ongehinderde natuurlijke oevers nodig in visrijke wateren met schoon en helder water.

De otter verscheen op de Nederlandse Rode lijst en er werden maatregelen genomen om zijn leefgebied weer aan te passen, zodat het veilig en geschikt zou zijn voor de soort. In 2002 werd er een poging gedaan om de soort in de gebieden De Wieden en Nationaal Park de Weerribben in Overijssel opnieuw te introduceren door er otters uit te zetten.

Introductie opnieuw

Omdat de otter een gevoelige soort is die afhankelijk is van de kwaliteit van zijn biotoop, vormt hij een goed teken voor de gezondheid ervan. Hij is ook een geliefd dier vanwege zijn speelse en grillige gedrag. Daarom wordt er veel gedaan om de otter te herintroduceren. In 2002 werden er enkele otters vrijgelaten in de Weerribben, waar in 2004 de eerste vier wilde jongen werden geboren. Om de populatie te vergroten, werden er in 2004 nog vijf otters uitgezet, waardoor er nu drie generaties otters in De Wieden en de Weerribben aanwezig zijn en het doel is om minstens 40 otters in het wild te hebben.

  • In het begin kwamen er helaas slachtoffers door het gebruik van verkeerde verdovingsmiddelen;
  • Er is een meningsverschil tussen de betrokken organisaties;
  • Het verkeer was een bron van verlies;
  • Ondanks alles, is het nog steeds mogelijk om met behulp van normale migratie uit Duitsland Nederland te bevolken met otters.

Het is nog steeds onduidelijk of de otter populatie zich zal blijven verbeteren. Er bestaat een gevaar voor inteelt dat veroorzaakt wordt door een gebrek aan genetische variatie, wat kan worden verholpen door het invoeren van dieren uit het buitenland. Aangezien er een verbinding is met leefgebieden in Duitsland, is het waarschijnlijk dat de genetische diversiteit zal toenemen door contacten en door spontane migratie. Verkeer is nog steeds de voornaamste oorzaak van de dood bij otters. Relatief veel vrouwtjes zijn aanwezig, maar deze vallen minder in het verkeer omdat ze minder treklustig zijn dan de mannetjes.

Om de leefomgeving van de otter te verbeteren, is het noodzakelijk om de ecologische verbindingszones te voorzien van voorzieningen. Hiervoor worden loopplanken of wandelpaadjes gebouwd onder bruggen en tunnels onder wegen aangelegd. Deze constructies dienen echter regelmatig onderhouden te worden om het voor de dieren mogelijk te maken ze te gebruiken.

In november 2019 meldden de Zoogdiervereniging en de Wageningen Universiteit dat het herintroductieprogramma van de otter in Nederland tot dusver een succes was. Deze dieren verspreidden zich meer over het land, waaronder in Overijssel, Friesland, Flevoland en Drenthe. Daarnaast werden ook kleinere aantallen gesignaleerd in Gelderland, Zuid-Holland, Groningen en Noord-Holland.

Observaties.

In Friesland is de otter gespot in het Ketelmeer en de Lindedijk. Er is een voornemen om nog meer otters uit te zetten in De Oude Venen in Friesland. Om dit plan een kans te geven op slagen, zullen er in Friesland fuiken als stopgrids geplaatst moeten worden en ook zal er rondom De Oude Venen voorziening voor de fauna moeten worden gecreëerd op de drukke wegen.

In 2020 werd in de Groninger provincie door Staatsbosbeheer een otter waargenomen bij de Ruiten-Aa. Tevens werd de otter soms gezien in de stadsgrachten van Groningen.

In januari 2012 werd de otter, na meer dan 50 jaar stilte, weer gezien in het watersysteem van Twente in Overijssel. Ecologen van Landschap Overijssel hebben verder sporen en uitwerpselen van een mannetjesotter gevonden in de Benedenregge, gelegen tussen Hankate en de uitmonding in de Vecht. De terugkeer van de otter geeft aan dat er voldoende voedsel is en dat de waterkwaliteit hiervan voldoet. Daarnaast is ook het Reevediep bij Kampen een bekende plek voor de otter. [7]

Medewerkers van Natuurmonumenten hebben in oktober 2013 otters gespot in de Oostvaardersplassen bij Lelystad in Flevoland, en in het Harderbos bij Zeewolde, evenals in het Voorsterbos bij Marknesse. Men vermoedt dat otters uit de Oostvaardersplassen hun territorium hebben uitgebreid naar het Harderbos, en dat dieren afkomstig uit De Wieden zich naar het Voorsterbos hebben verspreid.

In 2016 werd een wilde otter op camera vastgelegd bij Ankeveen in Noord-Holland en sindsdien zijn er waarnemingen van otters in het Naardermeer[8]#cite_note-8). In 2021 werden otterjongen geboren in het Naardermeer[9] en in hetzelfde jaar werden voetafdrukken gevonden in IJburg. In Muiderberg worden regelmatig sporen van otters ontdekt.

In de Nederlandse provincie Gelderland, vonden de medewerkers van het waterschap Veluwe in augustus 2011 ten westen van de stad Zutphen uitwerpselen en andere bewijzen voor de aanwezigheid van een otter. Volgens het waterschap was dit de eerste keer sinds 1988 dat de otter op de Veluwe weer was vastgesteld [10].

In 2011 werd in Zuid-Holland een dode otter ontdekt in Hazerswoude, waar hij niet eerder levend was gezien. Eind 2013 werd een otter gezien in de Nieuwkoopse Plassen in dezelfde provincie, de eerste keer in 30 jaar dat een otter in het Groene Hart werd waargenomen. In februari 2014 kwam een otter om het leven bij een verkeersongeluk op de A12 bij Gouda.

België

In 2010 verklaarde Natuurpunt, een natuurorganisatie, na een zoektocht de otter uitgestorven in Vlaanderen. In die periode werden er ook geen gevonden in Wallonië. Sindsdien zijn ze sporadisch herontdekt.

In 2012 werd een otter gezien in een moerasgebied in de Rupelstreek.

In juni 2012 werd door een webcam in België een opname gemaakt van een otter op slechts enkele meters afstand van de Nederlandse grens bij Weert. De aanwezigheid van de otter is waarschijnlijk te danken aan de herstelwerkzaamheden in het gebied Kempen-Broek. Er wordt verwacht dat de otter zich zal verspreiden door middel van de nabijgelegen Tungelroyse Beek, dat ook grotendeels in de natuurlijke staat teruggebracht is.

In de herfst van 2012 werd er een dode otter aangetroffen op de E313 in de buurt van Ranst.

In het laatste deel van oktober 2017 werd er in de noordelijke Scheldevallei een nestplaats gevonden. Door deze vondst wordt de terugkeer van de otter naar deze regio als officieel beschouwd.

In April 2020 was een otter gezien in het natuurgebied Het Broek, gelegen tussen Mechelen en Willebroek in Blaasveld.

In Wallonie is de otter teruggekeerd, zo werd er in 2022 bewijs gevonden van de aanwezigheid van de soort in de omgeving van de Semois.

Soorten Bomen

Aquifoliaceae (Hulstfamilie)
Bedektzadigen, orde Aquifoliales
HulstIlex aquifoliumInheems
Japanse hulstIlex crenataNiet inheems
Cornaceae (Kornoeljefamilie)
Bedektzadigen, orde Cornales
Gele kornoeljeCornus masInheems
Rode kornoeljeCornus sanguineaInheems
Nyssaceae
Bedektzadigen, orde Cornales
Vaantjesboom of zakdoekenboomDavidia involucrataNiet inheems
Adoxaceae (Muskuskruidfamilie)
Bedektzadigen, orde Dipsacales
Gewone vlierSambucus nigraInheems
Ericaceae (Heidefamilie)
Bedektzadigen, orde Ericales
AardbeiboomArbutus unedoNiet inheems
Fabaceae (Vlinderbloemenfamilie)
Bedektzadigen, orde Fabales
Perzische slaapboomAlbizia julibrissinNiet inheems
JohannesbroodboomCeratonia siliquaNiet inheems
JudasboomCercis siliquastrumNiet inheems
Valse christusdoornGleditsia triacanthosNiet inheems
DoodsbeenderenboomGymnocladus dioicusNiet inheems
Gouden regenLaburnum anagyroidesNiet inheems
Laburnum alpinumLaburnum alpinumNiet inheems
Robinia, valse acacia of witte acaciaRobinia pseudoacaciaNiet inheems*
HoningboomSophora japonicaNiet inheems
Betulaceae (Berkenfamilie)
Bedektzadigen, orde Fagales
Hartbladige elsAlnus cordataNiet inheems
Zwarte elsAlnus glutinosaInheems
Witte els, grauwe els of grijze elsAlnus incanaInheems
Groene els, bergels of alpenelsAlnus viridisNiet inheems
Japanse Kaukasische elsAlnus ×spaethiiNiet inheems
Chinese berkBetula albosinensisNiet inheems
GoudberkBetula ermaniiNiet inheems
SuikerberkBetula lentaNiet inheems
Grootbladige berkBetula maximowiczianaNiet inheems
Rode berk of zwarte berkBetula nigraNiet inheems
PapierberkBetula papyriferaNiet inheems
Ruwe berkBetula pendulaInheems
Zachte berkBetula pubescensInheems
Witte Himalayaberk of HimalayaberkBetula utilisNiet inheems
HaagbeukCarpinus betulusInheems
HazelaarCorylus avellanaInheems
Boomhazelaar of Turkse hazelaarCorylus colurnaNiet inheems
Lambertsnoot of lambertusnootCorylus maximaNiet inheems
Bignoniaceae (Trompetboomfamilie)
Bedektzadigen, orde Fagales
Groene trompetboomCatalpa bignonioidesNiet inheems
Fagaceae (Napjesdragersfamilie)
Bedektzadigen, orde Fagales
Tamme kastanjeCastanea sativaNiet inheems*
Oosterse beuk of Kaukasische beukFagus orientalisNiet inheems
BeukFagus sylvaticaInheems
Moseik of Turkse eikQuercus cerrisNiet inheems
Scharlaken eikQuercus coccineaNiet inheems
Hongaarse eikQuercus frainettoNiet inheems
Perzische eikQuercus macrantheraNiet inheems
MoeraseikQuercus palustrisNiet inheems
WintereikQuercus petraeaInheems
ZomereikQuercus roburInheems
Amerikaanse eikQuercus rubraNiet inheems*
Juglandaceae (Okkernootfamilie)
Bedektzadigen, orde Fagales
Carya ovataCarya ovataNiet inheems
Zwarte walnootJuglans nigraNiet inheems
Walnoot of okkernootJuglans regiaNiet inheems*
Kaukasische vleugelnootPterocarya fraxinifoliaNiet inheems
Nothofagaceae
Bedektzadigen, orde Fagales
Nothofagus antarcticaNothofagus antarcticaNiet inheems
Oleaceae (Olijffamilie)
Bedektzadigen, orde Lamiales
EsFraxinus excelsiorInheems
Smalbladige esFraxinus angustifoliaNiet inheems
PluimesFraxinus ornusNiet inheems
OlijfboomOlea europaeaNiet inheems
Paulowniaceae
Bedektzadigen, orde Lamiales
Anna PaulownaboomPaulownia tomentosaNiet inheems
Magnoliaceae (Tulpenboomfamilie)
Bedektzadigen, orde Magnoliales
Liriodendron tulipiferaLiriodendron tulipiferaNiet inheems
Magnolia denudataMagnolia denudataNiet inheems
Magnolia grandifloraMagnolia grandifloraNiet inheems
Magnolia kobusMagnolia kobusNiet inheems
Magnolia tripetalaMagnolia tripetalaNiet inheems
Magnolia ×soulangianaMagnolia ×soulangianaNiet inheems
Salicaceae (Wilgenfamilie)
Bedektzadigen, orde Malpighiales
Witte abeel of ZilverpopulierPopulus albaNiet inheems*
BalsampopulierPopulus balsamiferaNiet inheems
Grauwe abeelPopulus canescensNiet inheems*
Amerikaanse populier of Amerikaanse zwarte populierPopulus deltoidesNiet inheems*
Zwarte populierPopulus nigraInheems
RatelpopulierPopulus tremulaInheems
Canadapopulier of Canadese populierPopulus ×canadensisNiet inheems
Salix aegyptiacaSalix aegyptiacaNiet inheems*
SchietwilgSalix albaInheems
Salix americanaSalix americanaNiet inheems*
Salix aquaticaSalix aquaticaNiet inheems*
Geoorde wilgSalix auritaInheems
TreurwilgSalix babylonicaNiet inheems
Boswilg of WaterwilgSalix capreaInheems
Grauwe wilgSalix cinereaInheems
Berijpte wilgSalix daphnoidesNiet inheems
Duitse dotSalix dasycladosNiet inheems
Grijze wilgSalix elaeagnosNiet inheems
Salix fluviatilisSalix fluviatilisNiet inheems*
KraakwilgSalix fragilisInheems
Chinese wilgSalix matsudanaNiet inheems*
Zwarte wilgSalix nigricansNiet inheems
LaurierwilgSalix pentandraInheems
Bittere wilgSalix purpureaInheems
KruipwilgSalix repensInheems
Salix salviaefoliaSalix salviaefoliaNiet inheems*
Salix schweriniiSalix schweriniiNiet inheems*
Salix syrticolaSalix syrticolaNiet inheems*
AmandelwilgSalix triandraInheems
KatwilgSalix viminalisInheems
Malvaceae (Kaasjeskruidfamilie)
Bedektzadigen, orde Malvales
Amerikaanse lindeTilia americanaNiet inheems
Winterlinde of kleinbladige lindeTilia cordataInheems
Zomerlinde of grootbladige lindeTilia platyphyllosInheems*
ZilverlindeTilia tomentosaNiet inheems
Hollandse lindeTilia ×vulgaris of Tilia ×europaeaNiet inheems
Platanaceae (Plataanfamilie)
Bedektzadigen, orde Proteales
Westerse plataanPlatanus occidentalisNiet inheems
Oosterse plataanPlatanus orientalisNiet inheems
Gewone plataanPlatanus ×hybridaNiet inheems
Cannabaceae (Hennepfamilie)
Bedektzadigen, orde Rosales
Europese netelboomCeltis australisNiet inheems
ZwepenboomCeltis occidentalisNiet inheems
Elaeagnaceae (Duindoornfamilie)
Bedektzadigen, orde Rosales
Smalbladige olijfwilgElaeagnus angustifoliaNiet inheems
DuindoornHippophae rhamnoidesInheems
Moraceae (Moerbeifamilie)
Bedektzadigen, orde Rosales
VijgenboomFicus caricaNiet inheems
Witte moerbeiMorus albaNiet inheems
Zwarte moerbeiMorus nigraNiet inheems
Rhamnaceae (Wegedoornfamilie)
Bedektzadigen, orde Rosales
WegedoornRhamnus catharticaInheems
SporkehoutRhamnus frangulaInheems
Rosaceae (Rozenfamilie)
Bedektzadigen, orde Rosales
Crataegus crus-galliCrataegus crus-galliNiet inheems
Tweestijlige meidoornCrataegus laevigataInheems
Eenstijlige meidoornCrataegus monogynaInheems
KweepeerCydonia oblongaNiet inheems
AppelMalus domesticaNiet inheems
Wilde appelMalus sylvestrisInheems
MispelMespilus germanicaNiet inheems*
Zoete kersPrunus aviumNiet inheems*
KerspruimPrunus cerasiferaNiet inheems
Zure kersPrunus cerasusNiet inheems
PruimPrunus domesticaNiet inheems
LaurierkersPrunus laurocerasusNiet inheems
VogelkersPrunus padusInheems
Amerikaanse vogelkersPrunus serotinaNiet inheems*
Japanse sierkersPrunus serrulataNiet inheems
PeerPyrus communisNiet nheems
Wilde peerPyrus pyrasterInheems
MeelbesSorbus ariaNiet inheems
Wilde lijsterbesSorbus aucupariaInheems
Zweedse lijsterbesSorbus intermediaNiet inheems
ElsbesSorbus torminalisNiet inheems
Ulmaceae (Iepenfamilie)
Bedektzadigen, orde Rosales
Ruwe iepUlmus glabraInheems
Steeliep of fladderiepUlmus laevisInheems
Gladde iepUlmus minorInheems
Hollandse iepUlmus ×hollandicaNiet inheems
Zwepenboom of Kaukasische zelkovaZelkova carpinifoliaNiet inheems
Japanse zelkovaZelkova serrataNiet inheems
Sapindaceae (Zeepboomfamilie)
Bedektzadigen, orde Sapindales
Witte paardenkastanjeAesculus hippocastanumNiet inheems*
Rode paardenkastanjeAesculus ×carneaNiet inheems
Acer buergerianumAcer buergerianumNiet inheems
Spaanse aak of veldesdoornAcer campestreInheems
Colchische esdoornAcer cappadocicumNiet inheems
AmoeresdoornAcer ginnalaNiet inheems
Acer heldreichiiAcer heldreichiiNiet inheems
MontpelieresdoornAcer monspessulanumNiet inheems
VederesdoornAcer negundoNiet inheems
Japanse esdoornAcer palmatumNiet inheems
Noorse esdoornAcer platanoidesNiet inheems*
Gewone esdoornAcer pseudoplatanusNiet inheems*
Rode esdoornAcer rubrumNiet inheems
Witte esdoorn of zilveresdoornAcer saccharinumNiet inheems
SuikeresdoornAcer saccharumNiet inheems
Tartaarse esdoornAcer tataricumNiet inheems
Chinese vernisboom of lampionboomKoelreuteria paniculataNiet inheems
Simaroubaceae (Hemelboomfamilie)
Bedektzadigen, orde Sapindales
HemelboomAilanthus altissimaNiet inheems
Altingiaceae
Bedektzadigen, orde Saxifragales
AmberboomLiquidambar styracifluaNiet inheems
Cercidiphyllaceae
Bedektzadigen, orde Saxifragales
Cercidiphyllum japonicumCercidiphyllum japonicumNiet inheems
Hamamelidaceae
Bedektzadigen, orde Saxifragales
Perzisch ijzerhoutParrotia persicaNiet inheems
Araucariaceae (Apenboomfamilie)
Naaktzadigen, orde Coniferales
Slangenden of apenboomAraucaria araucanaNiet inheems
Cephalotaxaceae (Knoptaxusfamilie)
Naaktzadigen, orde Coniferales
Chinese knoptaxusCephalotaxus fortuneiNiet inheems
Japanse knoptaxusCephalotaxus harringtoniaNiet inheems
Cupressaceae (Cipresfamilie)
Naaktzadigen, orde Coniferales
WierookcederCalocedrus decurrensNiet inheems
Californische cipresChamaecyparis lawsonianaNiet inheems
NootkacipresChamaecyparis nootkatensisNiet inheems
Chamaecyparis pisiferaChamaecyparis pisiferaNiet inheems
Japanse cederCryptomeria japonicaNiet inheems
MontereycipresCupressus macrocarpaNiet inheems
Italiaanse cipresCupressus sempervirensNiet inheems
JeneverbesJuniperus communisInheems
WatercipresMetasequoia glyptostroboidesNiet inheems
Oosterse levensboomPlatycladus orientalisNiet inheems
Mammoetboom of reuzensequoiaSequoiadendron giganteumNiet inheems
MoerascipresTaxodium distichumNiet inheems
Westerse levensboomThuja occidentalisNiet inheems
ReuzenlevensboomThuja plicataNiet inheems
HibacipresThujopsis dolabrataNiet inheems
Pinaceae (Dennenfamilie)
Naaktzadigen, orde Coniferales
ZilversparAbies albaNiet inheems*
Griekse zilversparAbies cephalonicaNiet inheems
Colorado-zilversparAbies concolorNiet inheems
ReuzenzilversparAbies grandisNiet inheems*
Koreaanse zilversparAbies koreanaNiet inheems
NordmannsparAbies nordmannianaNiet inheems*
Edele zilversparAbies proceraNiet inheems
Veitch zilverspar of Japanse zilversparAbies veitchiiNiet inheems
AtlascederCedrus atlanticaNiet inheems
HimalayacederCedrus deodaraNiet inheems
LibanoncederCedrus libaniNiet inheems
Europese larixLarix deciduaNiet inheems*
Japanse larixLarix kaempferiNiet inheems*
FijnsparPicea abiesNiet inheems*
Servische sparPicea omorikaNiet inheems*
Kaukasische sparPicae orientalisNiet inheems
Blauwe sparPicea pungensNiet inheems*
SitkasparPicea sitchensisNiet inheems*
AlpendenPinus cembraNiet inheems
Pinus jeffreyiPinus jeffreyiNiet inheems
BergdenPinus mugoNiet inheems
Zwarte denPinus nigraNiet inheems*
Macedonische denPinus peuceNiet inheems
Pinus ponderosaPinus ponderosaNiet inheems
WeymouthdenPinus strobusNiet inheems*
Grove denPinus sylvestrisInheems
TranendenPinus wallichianaNiet inheems
DouglassparPseudotsuga menziesiiNiet inheems*
Oosterse hemlockspar, oostelijke hemlockspar of Canadese hemlocksparTsuga canadensisNiet inheems
Westerse hemlockspar of westelijke hemlocksparTsuga heterophyllaNiet inheems*
Sciadopityaceae
Naaktzadigen, orde Coniferales
Japanse parasoldenSciadopitys verticillataNiet inheems
Taxaceae (Taxusfamilie)
Naaktzadigen, orde Coniferales
Taxus of venijnboomTaxus baccataInheems
Ginkgoaceae
Naaktzadigen, orde Ginkgoales
Japanse notenboom of ginkgoGinkgo bilobaNiet inh

Vissen

Kaakvis
Deze bijzondere vissoort heeft geen kaken, maar in plaats van een ruggengraat een dunne, buigbare staaf die over de lengte van zijn lichaam loopt.

Kraakbeenvissen
Kraakbeenvissen zijn dieren zoals haaien, roggen en inktvissen die een interne skeletstructuur hebben die grotendeels uit kraakbeen bestaat in plaats van bot. Deze vissen hebben een gespecialiseerd zintuig, Lorenzini’s ampullen genaamd, waarmee ze andere levende wezens kunnen waarnemen door hun elektrische velden te detecteren.

Beenvissen
In tegenstelling tot kraakbeenvissen hebben bonefish een interne skeletstructuur die bestaat uit stijf, verkalkt bot. De botten van het skelet strekken zich vaak uit tot aan de vinnen, waardoor de botten van deze vissen veel beweeglijker en wendbaarder zijn dan die van de haai en de rog.

bacterie

A 100X photomicrograph magnification of a malachite green spore stained sample, revealed the presence of numerous Bacillus sp. bacteria. Original image sourced from US Government department: Public Health Image Library, Centers for Disease Control and Prevention. Under US law this image is copyright free, please credit the government department whenever you can”. by Centers for Disease Control and Prevention is licensed under CC-CC0 1.0

Je lichaam alleen al heeft meer dan honderdduizend miljard bacterien. Hoewel het exacte aantal soorten bacterien op aarde nog steeds onderwerp van discussie is, schat men dat het in de tientallen miljoenen loopt. Bacterien kunnen bijna overal op de wereld gevonden worden.

Het leven zonder kern

Levende organismen zoals bacteriën hebben de vermogen om zich te bewegen, voedsel te verwerken, te groeien, zich voort te planten en afvalstoffen af te scheiden. Ze behoren tot de prokaryoten (uit het Griekse “pro” – voor, en “karyon” – kern) waarvan de cellen geen celkern hebben, echter wel een celwand. Mensen behoren tot de eukaryoten (uit het Griekse “eu” – echt) waarvan de cellen juist wel een celkern hebben, maar geen celwand.

500 malen in een haar

Er bestaan drie hoofdvormen van bacteriën: bolvormig, staafvormig en spiraalvormig. De afmetingen kunnen sterk variëren; de kleinste bacteriën zijn slechts 0,1 micrometer (μm) lang, wat 500 keer kleiner is dan de dikte van een haar. De grootste soorten kunnen wel 750 μm (0,75 mm) lang worden, zoals de ‘zwavel-etende’ reuzebacteriën.

belangrijke recycleerders

De ultieme recyclers zijn degenen die in staat zijn om verder te gaan dan het louter verwijderen van materialen en zich in plaats daarvan richten op hergebruik en herbestemming. Dit is een ultieme vorm van recycling die een duurzame benadering van afvalbeheer creëert.

Ondanks hun reputatie als schadelijk voor de gezondheid, zijn veel bacteriën eigenlijk zeer nuttig. Ze helpen bijvoorbeeld bij het afbreken van organisch materiaal in de natuur, bij de productie en ontwikkeling van medicijnen en bij het goed functioneren van onze darmen. Bacterien zijn de ultieme recyclers en ze maken de bouwstenen uit dode planten en dieren weer toegankelijk voor andere organismen in de keten.

De Hazelaar

Dood vogeltje onder hazelaar- en by Rijksmuseum is licensed under CC-CC0 1.0

De hazelaar ( Corylus avellana ), oorspronkelijk afkomstig uit West-Europa, is een struik uit de berkenfamilie ( Betulaceae ). De hazelnoten die de struik produceert, hebben een eetbare kern.

Manier van Groei

De hazelaar is een “naaktbloeier”; de bloemen verschijnen voordat de bladeren uitkomen. De bestuiving is afhankelijk van de wind, waarbij de mannelijke en vrouwelijke bloeiwijzen gescheiden zijn. De mannelijke bloemen worden in katjes gevonden aan de oksels van de bladeren en bloeien pas in januari. De vrouwelijke bloemen vormen kleine knopjes met drie tot vier bloemen. Tijdens de bloei zijn alleen de rode stijlen met de stempels te zien.

De bladeren hebben een dubbelgezaagde rand, geen insnijdingen, en zijn omgekeerd eivormig met een toegespitste top. Ze zijn een veernervige enkelvoud.

De hazelaar kan zo hoog als 6 m worden en begint pas na tien jaar vruchten te geven. Er zijn ook geente struiken te verkrijgen die al na drie jaar vruchten produceren.

Hazelaar

Er zijn naast wilde hazelaars ook commercieel verbouwde variëteiten. Deze zijn verbeterd voor het produceren van grote noten en noten met weinig vliezen. De rassen komen voort uit kruisingen van verschillende soorten en de lambertsnoot ( C. maxima ) heeft een aanzienlijke economische waarde. De kleine noten uit de wilde hazelaar worden echter gewaardeerd om hun karakteristieke smaak.

Hazelnoten zijn een goede bron van vitamine E; een portie van ongeveer 50% van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid. Daarnaast leveren ze veel energie (682 kcal per 100 gram), vooral in de vorm van onverzadigde vetzuren.[1]

Verbreiding

Vogels zoals de gaai verspreiden de hazelnoten, terwijl ze ook door muizen worden gegeten. Bovendien verbreidt de hazelaar zich via worteluitlopers. Deze bosrandsoort kan zowel in de schaduw als in de zon worden gevonden. Volgens Frans Vera heeft de hazelaar een milieu nodig waarin grote grazers een rol spelen om zich te kunnen verspreiden. Daarnaast groeit de hazelaar ook op een minder vruchtbare en/of kalkrijke bodem.

Vormen

In Nederland en België worden veel kweekrassen geplant, waaronder:

Rassen van planten die worden gekweekt voor bepaalde eigenschappen:

  • Corylus avellana ‘Contorta’ (bekend als Kronkelhazelaar of Krulhazelaar)
  • Corylus avellana ‘Pendula’ (ook bekend als Treurhazelaar)

Besmettelijke ziekten

De hazelnootknopmijt leidt ertoe dat de knoppen abnormaal dik worden en vervolgens doodgaan. De heester wordt ook lastig gevallen door de hazelnootboorder, een keversoort die zijn eitjes in de jonge hazelnoten legt waar de larven het vruchtvlees opeten. De bladsnuitkever ( Phyllobius sp.) veroorzaakt schade aan het blad door het op te rollen.

De Cel

Marine life cells vintage poster by Biodiversity Heritage Library is licensed under CC-CC0 1.0

Onze fysieke wezens bestaan uit verschillende organische systemen, veel organen en ongeveer 80 biljoen cellen. Alles functioneert samen in een complexe structuur. Een cel is de kleinste component van leven en eencellige organismen zijn de minste levende wezens. Ondanks het gecompliceerde ontwerp van ons lichaam, is een cel ook bijna zeer gecompliceerd met vele onderdelen. Maar hoe precies werkt een cel?

Een klik op de afbeelding vergroot deze tot zijn volledige grootte, zodat deze beter kan worden bekeken.

1. Ruw endoplasmatisch reticulum (ER), dat ribosomen bevat.

2. De celkern

3. Golgi-apparaat

4. Celmembraan

5. Glad endoplasmatisch reticulum

6. Mitochondrium

7. Centrosoom

| 8. Celwand membraan

9. Chloroplasten voor fotosynthese…

10. Vacuole voor opslag

11. Plasmodesmata voor communicatie.

16. Ribosoom

17. Flagellum (of flagel)

In de celkern van dierlijke en plantencel bevindt zich het DNA, dat alle informatie bevat die nodig zijn om te functioneren. Deze informatie wordt gebruikt om processen te reguleren, waarbij er een kopie van DNA gemaakt wordt, genaamd RNA. Deze kopie gaat naar de ribosomen, die zich zowel op het ER als los in de cel bevinden. Hier wordt het RNA omgezet in aminozuren, die vervolgens verder bewerkt worden in het endoplasmatisch reticulum (ER). Dit ER bestaat uit twee typen ER: ruw en glad. Het ruwe ER bevat ribosomen aan de buitenkant en hier krijgen eiwitten hun vorm. In het gladde ER vinden meerdere processen plaats. Daarna gaan de eiwitten naar het Golgi apparaat, waar verdere bewerkingen plaatsvinden en suikergroepen aan het eiwit toegevoegd worden. Ook maakt het Golgi de lysosomen aan. Uiteindelijk worden de eiwitten door middel van membraanblaasjes (vesicles) naar de juiste locatie getransporteerd.

In tegenstelling tot een dierlijke of plantencel, is het DNA in een bacteriecel niet omsloten door een kernmembraan. Bovendien is het DNA circulair en bestaat het niet uit chromosomen. Er zijn ook plasmiden aanwezig in de bacteriecel; dit zijn korte stukken circulair DNA die gemakkelijk kunnen worden uitgewisseld tussen cellen. Ze bevatten genen die resistentie tegen antibiotica veroorzaken.

Alle cellen beschikken over een celmembraan die de interactie tussen de interne omgeving van de cel en de omgeving beheerst. Met andere woorden, het bepaalt wat er naar binnen of naar buiten kan worden vervoerd. Bijna alle organellen zijn ook voorzien van een membraan, met uitzondering van de ribosomen en de centriolen. Deze organellen hebben speciale functies, waaronder het DNA, en door het membraan kunnen ze hun eigen functie uitvoeren. Hierdoor kunnen ze hun eigen milieu creëren.

Een membraan is samengesteld uit verschillende onderdelen:

Fosfolipiden: hun opbouw, bestaande uit een hydrofiele kop en hydrofobe staarten, veroorzaakt de dubbele laag.

Eiwitten: vele verschillende soorten hebben een functie in het membraan, zoals transport en het doorgeven van signalen.

Cholesterol: zorgt voor de stevigheid en vloeibaarheid van het membraan.

Koolhydraten (suikerstaarten): spelen een rol bij de herkenning en het overbrengen van signalen.

Cellen zonder celwand zijn niet stevig. Cellulose of andere polysachariden vormen de celwand die ook openingen heeft, de plasmodesma. Celwanden zijn geen barrières zoals het celmembraan. Voor een plant is de celwand essentieel om overeind te blijven staan. Bij mensen is de vorm van de cellen voortdurend aan verandering onderhevig, waardoor ze niet op elkaar gestapeld kunnen worden. Planten hebben echter vaste cellen met celwanden. Wanneer deze cellen volgezogen zijn met water, gedraagt de plant zich als een vierkante ballon, waardoor de plant rechtop staat. Een tekort aan water maakt de cellen niet volledig gevuld, waardoor de plant gaat hangen, net als een half gevulde ballon.

De vacuole speelt hier een rol. Het is een groot organel in een plantencel dat stoffen en water opslaat. Het opnemen van meer water wanneer het beschikbaar is, helpt samen met de celwand om de stevigheid van de cel te behouden. Eveneens kunnen kleurstoffen zoals bij de rode uit (zie microscopie) worden opgeslagen in de vacuole.

Verbranding en fotosynthese

Om de processen die in de cel moeten worden uitgevoerd mogelijk te maken, is energie nodig. Dit wordt voorzien door het mitochondrium, dat energie verkrijgt in de vorm van warmte en ATP door middel van verbranding.

De reactie van glucose en zuurstof resulteert in de productie van water, kooldioxide, ATP en warmte-energie.

ATP is een bron van energie. Het wordt gebruikt voor processen die energie vragen en levert deze energie daarbij af. Naast glucose zijn er andere energiebronnen zoals vet.

Elke cel heeft verbranding nodig om actief te blijven en energie te krijgen.

Om glucose, een energiebron die kan worden verbrand, te hebben, is het nodig dat we planten hebben. Tijdens het proces van fotosynthese, kunnen planten de energie uit de zon opslaan in energierijke stoffen, zoals glucose.

Het is mogelijk om glucose en zuurstof te produceren met behulp van water, koolstofdioxide en zonlicht. Dit proces is het tegenovergestelde van verbranding. Binnen een plantencel vinden beide processen plaats. Chloroplasten, beter bekend als bladgroenkorrels, zijn verantwoordelijk voor de fotosynthese en de groene kleur van de plant dankzij chlorophyl. Daarnaast zijn er ook mitochondrien aanwezig in dezelfde plantencel om energie te verstrekken.

De structuur van de cel wordt bepaald door het celskelet, waarvoor het centrosoom, bestaande uit twee centriolen, verantwoordelijk is.

ENZYMEN

Volgens de Oudgriekse term “en” en “zume” (gist), is een enzym een macromoleculaire katalysator die een bepaalde chemische reactie in een levend organisme in gang kan zetten. Het enzym verhoogt de reactiesnelheid zonder zelf verbruikt te worden of een andere samenstelling aan te nemen. De stof waar het enzym op inwerkt en nodig is voor de stofwisseling wordt het substraat genoemd. Tijdens de reactie komt het enzym tijdelijk in contact met het substraat. Ieder enzym heeft een unieke manier van binden, aangezien elk enzym specifiek is.

Enzymen, die eiwitten zijn, worden gesynthetiseerd door alle organismen, van bacteriën, schimmels, planten tot dieren. Vitaminen zijn, in sommige gevallen, vereist voor hun constructie. Deze enzymen kunnen ook in voedsel aangetroffen worden, voor zover dat niet te veel verhit is. Omdat ze een essentiële rol spelen in de chemische processen binnen de cel, kunnen eencellige organismen hun chemie precies regelen door de enzymenproductie te beheren.

Nadat de reactie plaatsgevonden heeft, keert het enzym terug naar de oorspronkelijke staat en kan het direct weer een reactie versnellen. Het enzym “wacht” totdat de moleculen, waarmee het enzym “aan de slag kan”, aanwezig zijn. Het enzym bevestigt zich dan op een geschikte plaats bij het substraat, dat meestal bestaat uit voedingsmiddelen die uiteenvallen. Het deel dat wordt vastgehouden, wordt losgemaakt van het grotere geheel, waarna het enzym verder kan gaan met het volgende molecuul. De plaats waar substraat en enzym aan elkaar hechten wordt de sleutel genoemd voor het substraat en het slot of actieve centrum voor het enzym. Wanneer het enzym zich aan het substraat hecht, wordt een induced fit genoemd, waarbij het enzym zich vervormt waardoor het substraat volledig omsloten wordt. Zo kunnen ketens van moleculen van verschillende aard worden omgezet in enkelvoudige moleculen.

Enzymen zijn meestal zeer specifiek voor hun substraat, vaak bindt een enkel enzym aan slechts één substraat. Er zijn echter ook enzymen die meerdere substraten kunnen omzetten, waarvan er een paar voorkomen in de lever, zoals CYP2D6, een enzym uit het cytochroom P450-enzymsysteem. Veel enzymen zijn meer efficiënt dan de katalysatoren die door de mens zijn ontworpen, waardoor ze ook worden gebruikt in chemische processen, zoals in de voedselbereiding. Zonder enzymatische katalyse zouden stofwisselingsprocessen niet mogelijk zijn, wat betekent dat enzymen ervoor zorgen dat het leven mogelijk is.

Historie

In 1833 ontdekte Anselme Payen het eerste enzym. In gerst vond hij een verzameling van enzymen die zetmeel afbraken in verteerbare suikers. Hij benoemde deze enzymen tot “diastase”, naar het Griekse woord διάστασις diastasis dat staat voor “scheiding”. Sindsdien staat diastase voor de groep enzymen die zetmeel omzetten in maltose.

In de tijd van de 19e eeuw heeft de wetenschap meer interesse gekregen in enzymen.

In 1874 markeerde de Deense chemicus Christian Hansen de start van de moderne enzymtechnologie door het eerste stremsel uit kalvermagen te produceren. Dit was het eerste commercieel verkrijgbare relatief zuivere enzympreparaat.

Co-enzymen

Enzymen kunnen uit meerdere delen bestaan, zoals meerdere eiwitten. Ze vereisen vaak ook een co-enzym, een kleiner onderdeel dat nodig is voor het uitvoeren van hun functie. Dit kan een metaalion zijn. Het co-enzym fungeert in een cel als een soort van schakelaar. Door de concentratie van het metaalion te variëren, wordt de chemische reactie die het enzym veroorzaakt vertraagd of versneld.

Vaak kunnen enzymen alleen functioneren in aanwezigheid van een co-factor, een element of molecuul die niet uit eiwit bestaat. Dit kan een zink, mangaan, koper, magnesium, ijzer, kalium of natrium ion zijn. Deze sporenelementen komen voor in voedsel. Een andere vorm van co-factor is een co-enzym, zoals thiamine B1, riboflavine B2, nicotinamide en ascorbinezuur C. De co-enzymen kunnen sterk covalent gebonden zijn aan het eiwitdeel van het enzym of heel zwak, waardoor ze slechts tijdelijk gebonden zijn aan het enzym tijdens de katalytische reactie.

Categorisatie van enzymactiviteiten

De naamgeving van enzymen is gebaseerd op de reactie die zij katalyseren, gevolgd door het toevoegen van de aanduiding ase.

  1. Oxidoreductases zijn enzymen die verantwoordelijk zijn voor het katalyseren van oxidatie-reductiereacties, waaronder desaturases, hydrogenases, oxidases, reductases, transhydrogenases en hydroxylases. Veel voorkomende co-enzymen in deze groep zijn NAD+ en FAD.
  2. Transferases zijn enzymen die groepsoverdrachtreacties vergemakkelijken, zoals methyl-, carboxyl-, acyl-, glycosyl-, amino- of fosfaatgroepoverdracht. Hieronder vallen transfosfatases of kinases, alsmede transaminases, waarvoor vaak het co-enzym pyridoxaalfosfaat wordt gebruikt.
  3. Hydrolasen zijn enzymen die hydrolysereacties katalyseren. Enzymen in deze groep zijn peptidasen, esterases, glycosidases, fosfatases en amylase.
  4. Lyases zijn enzymen die C-C, C-O en C-N bindsplitsing via eliminatiereacties katalyseren. Voorbeelden van enzymen in deze groep zijn decarboxylases en dehydratases. Vaak worden co-enzymen A en thiaminepyrofosfaat gebruikt.
  5. Isomerasen vergemakkelijken isomerisatiereacties. Hieronder vallen racemases en epimerases.
  6. Ligases zijn enzymen die de koppeling van twee substraten katalyseren, waarbij meestal een koolstof-zuurstof-, koolstof-stikstof- of koolstof-zwavelverbinding wordt gevormd. De energie voor deze reactie wordt vaak geleverd door de hydrolyse van ATP. Elongasen, synthetasen en carboxylasen behoren tot de enzymen in deze groep, met belangrijke co-enzymen als acetylco-enzym A en biotine.
  7. Translocases katalyseren het transport van ionen of moleculen, meestal door membranen.

De kinetiek van reacties

De reactiesnelheid van een enzymatische reactie, ook wel enzymkinetiek genoemd, wordt beïnvloed door verschillende factoren zoals temperatuur, zuurgraad, de concentratie van het enzym en de substraten, evenals eventuele co-enzymen, agonisten en antagonisten. De reactiesnelheid kan dus worden beïnvloed door verschillende elementen.

  • De warmtegraad
  • De zuurtegraad
  • Het enzymgehalte
  • De substraatselectiviteit

Hoe de temperatuur invloed heeft

De structuur van eiwitten is gevoelig voor veranderingen in temperatuur. Bij temperaturen onder de 50°C zijn de meeste enzymen niet actief. Boven deze temperatuur wordt de werking van het eiwit geblokkeerd door denaturatie. Elke enzyms heeft een optimale temperatuur waarbij het de maximaal mogelijke activiteit heeft. De activiteit van enzymen wordt meestal uitgedrukt in de hoeveelheid substraten die in een bepaalde periode wordt omgezet. Aangezien enzymen vaak de katalysator zijn voor een specifieke omzetting, is er een grote verscheidenheid aan substraten en eenheden.

Effecten van de zuurgraad

De prestatie van een enzym wordt ook beïnvloed door de zuurgraad. Er zijn enzymen, zoals peptase in de maag die optimaal functioneren bij een zuur milieu, met een pH 7. De ideale pH-waarde ligt meestal tussen pH 5 en pH 8. Anderzijds, enzymen zoals trypsine in de darmen werken alleen goed bij een basisch milieu, met pH>7.

Hoeveelheid Enzymen en hun Invloed op het Proces

De hoeveelheid enzymen heeft een grote invloed op hoe ze werken. Als een enzym ingesteld is op een steeds afnemende concentratie, is de werking sterkst bij de hoogste concentratie. Maar, dat betekent niet dat enzymen bij lagere concentratie niet actief zijn. Zelfs integendeel. Het toont ook aan dat een enzym meerdere keren gebruikt kan worden na een chemische reactie.

Remmers van Enzymen

Om effectief te kunnen zijn, moet het enzym een kort en stevig contact hebben met het substraat. Wanneer het substraat concurrentie krijgt van een molecuul dat “competitieve inhibitie” wordt genoemd en waarvan de structuur erg lijkt op die van het substraat, kan dit de werking remmen. Het competitieve molecuul bindt het enzym aan zichzelf waardoor het zich niet kan binden aan het normale substraat waardoor de reactie wordt verhinderd. Deze stoffen kunnen processen in de cel remmen of zelfs stoppen. Voorbeelden van remmers zijn sommige chemisch bestrijdingsmiddelen, zoals DDT, die de werking van essentiële enzymen in het zenuwstelsel remmen. Veel antibiotica remmen tevens specifieke enzymen in bacteriën. Bijvoorbeeld, penicilline blokkeert het actieve deel van een enzym dat veel bacteriën gebruiken om hun celwanden te bouwen.

Andere toxines verminderen de werking van enzymen door zich aan andere locaties van het enzym te binden, wat bekend staat als “noncompetitive inhibitie”. Hierdoor wordt de structuur gewijzigd en wordt de functionaliteit van het enzym geblokkeerd. Het substraat kan niet langer aan het enzym binden omdat deze een verandering heeft ondergaan. Er kan geen “induced fit” meer tussen substraat en enzym plaatsvinden.

Bioom

De Biomen van de aarde vertonen overeenkomsten in hun milieu, voornamelijk het klimaat en de dominante vegetatie, alsmede de organismen die aangepast zijn aan deze omstandigheden. Deze gebieden vormen de grote vegetatiezones op aarde.

Klassiek worden zes primaire biomen onderscheiden:

  1. tropische bossen
  2. loofbossen
  3. naaldbossen
  4. graslanden
  5. woestijnen
  6. toendra’s