
Met betrekking tot vleermuizen (Chiroptera), ook wel “handvleugeligen” genoemd, is een orde van kleine zoogdieren die in staat zijn om zich actief door de lucht voort te bewegen. Ze hebben vleugels die bestaan uit een vlieghuid die aan de vingers van hun voor- en achterpoten en hun staart is bevestigd. De kleinste soorten zijn tussen de 2,9 en 3,4 centimeter lang, wegen tussen de 2,0 en 2,9 gram en hebben een spanwijdte van 15 centimeter, terwijl de grootste soorten (vleerhonden) tot 1,6 kilogram kunnen wegen en een spanwijdte van 1,7 meter kunnen bereiken. Wereldwijd zijn er meer dan 1200 soorten beschreven.
Vleermuizen die worden verdeeld in insectivoren (die insecten eten) en frugivoren (die fruit eten) zijn het meest voorkomend. Er zijn echter soorten die een ander dieet hebben, zoals de vampiervleermuizen die bloed eten van zoogdieren en vogels. Bijna alle vleermuizen hebben een nachtactiviteit en verbergen zich overdag in grotten of andere verlaten plaatsen. Vleermuizen komen wereldwijd voor, behalve in extreem koude gebieden. Ze hebben een belangrijke ecologische waarde, in het bijzonder bij het bestuiven van bloemen en verspreiden van zaden; veel tropische planten zijn volledig afhankelijk van vleermuizen voor hun voortplanting.
Hoewel er enkele bedreigingen zijn, bieden vleermuizen de mens voordelen. Hun mest (guano) wordt gehaald uit grotten om te gebruiken als mest voor sierteelt en fruit. Bovendien helpen deze dieren door insectenplagen te beperken, wat betekent dat er minder pesticiden nodig zijn. In sommige gebieden in Azie worden vleermuizen zelfs verwerkt in gerechten. Desondanks associëren veel culturen vleermuizen met duisternis, kwaadwilligheid, hekserij, vampieren en de dood.
De eerste vleermuis die bekend is, is Icaronycteris, waarvan fossielen uit het Eoceen zijn gevonden, die dateren van 54 miljoen jaar geleden. Omdat hun skelet kwetsbaar is, is het lastig fossiliseren en slechts 12% van de genera is teruggevonden in het fossielenbestand. Volgens moleculaire analyses is vleermuizen afgesplitst van andere zoogdieren tijdens het vroeg-Eoceen.
Vroeger werden vleermuizen in twee onderordes gegroepeerd: Megachiroptera (de grote soorten) en Microchiroptera (de kleinere). De eerstgenoemde bestaat grotendeels uit dieren die zich op het zicht oriënteren en die vaak fruit eten, waaronder de vleerhonden. De tweede groep bestaat uit carnivoren die gebruikmaken van echolocatie; de overige vleermuizen behoren hierbij. Recente genetisch onderzoek heeft aangetoond dat families als Rhinolophidae, Hipposideridae, Megadermatidae, Craseonycteridae en Rhinopomatidae meer verwant zijn aan de vleerhonden dan aan de kleine vleermuizen. Daarom worden deze nu samen met de vleerhonden in de onderorde Pteropodiformes (ook bekend als Yinpterochiroptera) ingedeeld, terwijl de resterende Microchiroptera de onderorde Vespertilioniformes vormen.
In Nederland en Belgie zijn er twintig verschillende soorten gladneuzen waargenomen en slechts twee soorten hoefijzerneuzen, waarvan een groot deel schaars, zeldzaam of zeer zeldzaam is. Hoefijzerneuzen zijn in Nederland en België bijzonder zeldzaam. Er zijn ongeveer acht soorten gladneuzen die in Nederland en Vlaanderen (plaatselijk) vrij algemeen voorkomen: de watervleermuis, de ruige en de gewone dwergvleermuis, de (gewone) grootoorvleermuis, de rosse vleermuis, de laatvlieger, de baardvleermuis en de meervleermuis.
Europese vleermuizen vangen meestal in de avondschemer insecten door middel van echolocatie. In de winter, waarin er weinig insecten rondvliegen, gaan de in Nederland en Belgie voorkomende soorten in winterslaap, waarbij hun metabolisme naar een laag niveau wordt gebracht en hun lichaamstemperatuur boven het vriespunt blijft. Voor de winter paren de vleermuizen, maar de eisprong en bevruchting treden pas na een paar maanden op. Meestal is er maar één jong dat door de moeder wordt gezoogd en blijft hangen op de slaapplaats. Vleermuizen kunnen tientallen jaren oud worden en planten zich maar langzaam voort. Ze zijn meestal zeer trouw aan hun standplaats en overwinteringsplaats.
Veel vleermuissoorten worden als trogloxenen beschouwd, en zij slapen en overwinteren vaak in grote aantallen in gebouwen zoals grotten, ijskelders, bunkers en forten. Sommige vleermuizen overwinteren ook in boomholten, terwijl dwergvleermuizen vooral in huizen zoals de spouw of op zolders overwinteren. In de zomer zoeken ze liever naar warme plaatsen dan de bunkers en forten dat ze in de winter bezochten en leven vaak op zolders of in kerkzolders. Ook hangen ze vaak ondersteboven in bunkers of takken van bomen, enzovoort. ’s Avonds vliegen ze uit en in de schemering is het gemakkelijk om ze te herkennen, omdat er bijna geen vogels vliegen en hun vluchtpatroon duidelijk afwijkt van die van andere dieren. Bovendien maken ze ultrasone geluiden die op prooien weerkaatsen en die ze daardoor kunnen opsporen. Zij kunnen zelfs in een volledig donkere kamer vliegen zonder dat ze de dunne draden raken.
Er wordt vaak verondersteld dat vleermuizen blind zijn, maar dit is niet het geval. Toen Lazzaro Spallanzani onderzoek deed naar de mogelijkheid dat vleermuizen in het donker konden vliegen zonder tegen objecten aan te botsen, moest hij de vleermuizen blind maken.
Vleermuizen zijn zeer kwetsbaar wegens hun gedrag om in groepen te roesten. De instorting van een habitat, bv. door overstroming, kan leiden tot de volledige vernietiging van een kolonie. Daarnaast vermenigvuldigen deze diertjes zich langzaam, aangezien sommige soorten pas na enige jaren geslachtsrijp worden en een worp meestal maar een jong bevat.
De aantasting van hun habitats heeft vleermuisbescherming noodzakelijk gemaakt. Goede roestplaatsen overdag (holle bomen) en veilige overwinteringsplaatsen, vrij van verstoring, en met een temperatuur die niet onder het vriespunt daalt, zijn schaars. Landschappen die door de mens zijn gecreëerd, zijn vaak armer aan insecten. Veel vleermuizen hebben om zich te oriënteren ‘corridors’ met heggen of bomenrijen nodig om zich op langere afstanden te kunnen verplaatsen: ze verkiezen het niet om ver van een echobaken te zijn. In de Europese Unie zijn alle soorten vleermuizen wettelijk beschermd.
In 1991 werden België en Nederland partij bij de Overeenkomst inzake de instandhouding van populaties van Europese vleermuizen, ook bekend als het EUROBATS-verdrag.
Het is verboden om op welke manier dan ook om te gaan met de beschermde vleermuizen in België en Nederland.
Vele mensen zien vleermuizen als eng, mogelijk door de kleine soorten, vampiervleermuizen, die voorkomen in Zuid-, Midden- en soms Zuid-Amerika en die van bloed leven. Dit komt door hun associatie met vampiers, maar dit is een misvatting, want vampiervleermuizen slurpen hun slachtoffers nooit leeg, zoals bijvoorbeeld Graaf Dracula. Ook drinken ze meestal niet bij mensen, maar bij andere dieren. Ze kunnen wel ziektes overdragen, zoals hondsdolheid en MERS. Begin 2020 werden vleermuizen genoemd als mogelijke bron voor de pandemie veroorzaakt door het Covid-19-virus.
Er gaan verhalen dat vleermuizen per ongeluk in mensenhaar terechtkomen, maar dit is zeer onwaarschijnlijk. Losse haren zijn door echolocatie niet goed te peilen, maar een volle bos haar en het hoofd dat eronder zit, kunnen vleermuizen ervaren als een obstakel. Er zijn echter harige motten die hun haren gebruiken om hun tegen vleermuizen te verbergen.
In de iconografie is een vleermuis een symbool van de gepersonifieerde nacht. Dit wezen is ook erg populair in spookhuizen, griezelverhalen en de gothic subcultuur. Daarnaast worden vleermuisbeeldjes gebruikt door speleologen als een leuke mascotte om hun hobby aan te duiden.