De vegetatielaag

Bij het woord vegetatielaag verwijst men naar de verticale ordening van vegetaties: de lagen gevuld met planten en schimmels die herkenbaar zijn in de vegetatie. Deze lagen worden onderscheiden aan de hand van verschillende hoogtegrenzen of de locaties waar de meest voorkomende groeivormen hun fotosynthetisch actieve delen hebben.

De groeivorm van de planten in een gebied bepaalt de naam van de vegetatielagen. Ten minste onderscheiden kan worden op basis van arbitraire hoogtegrenzen:

  1. De moslaag is de hoogste laag van ondergrondse planten die niet hoger is dan 10 cm. Deze laag bestaat uit mossen, levermossen, kiemplanten, schimmels en korstmossen. In bossen zijn deze planten meestal lichtminnend, maar in open vegetation verdragen ze geen schaduw.
  2. De kruidlaag is tussen 10 cm en 1,35 m hoog en bevat voornamelijk kruidachtige planten en jonge planten die kunnen doorgroeien naar hogere lagen.
  3. De struiklaag is tussen 1,35 m en 8 m hoog, met de vegetatie waarin struiken en kleine bomen overheersen.
  4. De boomlaag is hoger dan 8 m, boven de struiklaag met vooral de kruinen van de bomen, maar ook met lianen en epifyten.

In veel gevallen zijn niet alle lagen van vegetatie aanwezig in bossen. Soms is het nuttig een extra onderscheid te maken, bijvoorbeeld tussen lage kruidlaag en hoge kruidlaag, en lage en hoge boomlaag. Dit is afhankelijk van de gevonden vegetatiestructuur, bijvoorbeeld in verschillende klimaatgordels.

Er zijn meerdere lagen van vegetatie waar planten voorkomen. Epifyten zoals mossen en korstmossen kunnen te vinden zijn tot boven in de boomlaag, waar ze zelfs eigen plantengemeenschappen (synusia) vormen. Daarnaast kunnen zaailingen van verschillende boomsoorten in de moslaag aanwezig zijn.

Binnen de bodem kan worden onderscheiden de wortellaag, waar plantwortels aanwezig zijn, en de strooisellaag, waar vertering van organisch materiaal plaatsvindt. Hier zijn bladeren en naalden nog ten dele herkenbaar.

De laag, die hoogstens 10 cm is en “schimmellaag” wordt genoemd (wat samenhangt met de moslaag), is bedoeld om de schimmels te representeren, met name de paddenstoelen en korstmossen, die tijdelijk zichtbaar zijn. Hoewel de meeste schimmels groeien in de bodem, zijn de vruchtlichamen slechts gedurende een korte periode van het jaar zichtbaar boven de grond. Sommige schimmels kunnen boven de moslaag uitgroeien, net zoals er ook mossen zijn die boven de schimmels uitsteken.

Vegetatieopnamen maken gebruik van de verticale lagenbenadering. De meest bekende methode hiervoor is de Braun-Blanquet methode. Hierbij worden meestal de moslaag, kruidlaag, struiklaag en boomlaag onderscheiden voor zover deze aanwezig zijn. Als ook de bodem beschreven wordt, dan onderscheidt men ook de strooisellaag en wortellaag. In vegetatiekundige opnamen wordt de term schimmellaag meestal niet gebruikt, omdat de dominante groeivormen hieruit mossen bestaan.

Planten kunnen niet alleen tot een enkele vegetatielaag beperkt zijn – zoals klimplanten en lianen – maar ook bomen kunnen groeien vanuit de moslaag naar de boomlaag. Sommige struiken kunnen zelfs zowel tot de boomlaag als tot de struiklaag geschaard worden. De term “moslaag” wordt meestal gebruikt voor de terrestrische mossen en niet voor de epifytisch groeiende mossen op de stammen en takken van bomen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: