De ooievaar

De ooievaar

De ooievaar ( Ciconia ciconia ) is een vogelsoort uit de familie van de ooievaars (Ciconiidae). Soms worden ze ook wel uiver , eiber of stork genoemd.

De ooievaar is een grote, witte vogel met zwarte randen aan de vleugels. Het heeft lange, rode poten en een lange, puntige, rode snavel. Er is geen verschil tussen mannetjes en vrouwtjes als het gaat om uiterlijk, hoewel het mannetje doorgaans groter is. De lengte van de vogel varieert van 100 tot 120 cm van snavel tot staart. De spanwijdte is 155 tot 165 cm en het gewicht is 2,3 tot 4,4 kg. De zwarte kleur van de slagpennen en dekveren wordt veroorzaakt door het melanine pigment.

De borstveren vormen een kraag die gebruikt wordt bij hofmakerij. De irissen zijn dof bruin of grijs. Volwassen vogels hebben een rode bek en poten, dit pigment komt voort uit carotenoide in het voedsel. In delen van Spanje is aangetoond dat de kleur van de bek is gebaseerd op astaxanthine dat wordt verkregen uit een geïntroduceerde rode rivierkreeft ( Procambarus clarkii ). De kenmerkende rode kleur van de bek is zelfs bij jongere exemplaren al zichtbaar, in tegenstelling tot de doffere bek van jongeren elders.

De hoeveelheid veren die vogels verliezen is nog niet goed onderzocht, maar lijkt het hele jaar door te gebeuren, waarbij de slagpennen tijdens het broedseizoen worden vervangen.

Na het uitkomen zijn de jonge ooievaars bedekt met korte, verspreide, witachtige donsveren, die meestal na een week vervangen worden door een dichte vacht van wolachtig wit dons. Hun poten zijn bij het uitkomen rossig, maar worden bruinachtig zwart als ze ouder worden. De bek is zwart, met een bruine punt. Tegen de tijd dat het kuiken veren krijgt, is het verenkleed gelijk aan dat van volwassen exemplaren, alhoewel de zwarte veren een bruine tint hebben en de bek en poten een wat doffere bruinrode of oranje kleur. De snavel is meestal oranje of rood met een donkere punt, die de rode kleur van de ouders de daaropvolgende zomer verkrijgen, alhoewel de zwarte punt bij sommige exemplaren zichtbaar blijft. Jonge ooievaars krijgen hun volwassen verenkleed in hun tweede zomer.

De ooievaar is een carnivoor die een scala aan dierlijke prooien consumeert, waaronder insecten, vissen, amfibieën, reptielen, kleine zoogdieren en kleine vogels. Het meeste voedsel wordt van de grond, tussen lage vegetatie en uit ondiep water gehaald. Het is een monogame soort die geen levenslange partner aangaat, maar wel een nest bouwt van grote takken dat soms jarenlang wordt gebruikt. Het vrouwtje legt doorgaans 4 eieren die 33 tot 34 dagen na het leggen asynchroon uitkomen. Beide ouders broeden om beurten de eieren en voeden ook beide de jongen. Ze laten het nest nooit alleen en lossen elkaar af om voedsel te zoeken. Als een van de ouders niet terugkeert, wacht de ander en verhongeren ze samen met de jongen. Na 58 tot 64 dagen verlaten de jongen het nest en worden nog 7 tot 20 dagen gevoed door de ouders.

De twee ondersoorten die formaat-verschillen vertonen, broeden in Europa (noordelijk tot Estland), Noordwest-Afrika, Zuidwest-Azie (tot het zuiden van Kazachstan) en zuidelijk Afrika. De vogeltrek van de ooievaar is een afstandelijk proces. Deze vogel overwintert in Afrika, beneden de Sahara, of in India. Om te vermijden dat ze over de Middellandse Zee moeten vliegen, gebruikt de ooievaar thermiek voor de vlucht, en vliegt via de Levant in het oosten of de Straat van Gibraltar in het westen.

Het IUCN heeft de ooievaar in de 21e eeuw de categorie ‘niet bedreigd’ gegeven.

Tijdens de middeleeuwen profiteerde de vogel van menselijke activiteiten omdat veel bossen toen werden gekapt. Maar de 19e en 20e eeuw zagen een sterke afname of zelfs het verdwijnen van de ooievaar uit delen van Europa. Het laatste wild levende exemplaar werd in België in 1895, Zweden in 1955, Zwitserland in 1950 en Nederland in 1991 gezien. De soort is sindsdien echter geherintroduceerd in veel regio’s. De International Union for Conservation of Nature and Natural Resources heeft de ooievaar in 1994 de status Veilig gegeven, na een eerdere classificatie in 1988 als Gevoelig. Beschermingsprogramma’s in heel Europa hebben ervoor gezorgd dat de ooievaar weer volop broedt in België, Nederland, Zwitserland en Zweden.

In tegenstelling tot wat vaak wordt verondersteld, is het voedsel van een ooievaar vrij divers. Regenwormen en grote insecten staan bovenaan het menu, gevolgd door jonge vogels (pullen van eenden) en andere knaagdieren en reptielen, zoals mollen, hagedissen en zelfs jonge hazen en konijnen. Hoewel kikkers maar zelden voorkomen in het dieet van een ooievaar.

Ooievaars zijn trekvogels met een vermogen tot het afleggen van grote afstanden. In Zuid-Afrika zijn ze bekend om hun plotselinge verschijning in gebieden waar een insectenplaag heerst. Deze plaag biedt de Ooievaars veel voedsel aan. Hoewel ze sociale dieren zijn, hebben deze vogels ook tijd voor rust en speeltijd met hun jongen nodig.

Als twee ooievaars gezellig op hun nest zitten, laten ze elkaar hun “affiniteit” zien door opzienbarend snavelgeklepper. De liefde tussen ooievaars is niet permanent, maar wel beperkt tot het nest. Dit verklaart waarom sommige ooievaarspaartjes veel langer bij elkaar blijven. Een ooievaar is geschikt om te voortplanten vanaf het derde levensjaar.

De eieren kunnen variëren van kalkwit tot doorzichtig geel, zonder tekening. Gedurende het broedseizoen worden ze bruin gewolkt en hebben een fijne korrelige structuur. Ze zijn aanvankelijk niet glanzend, maar glanzen meer en meer naarmate ze ouder worden. Een ei heeft ongeveer 110 gram.

In de warme maanden na de aankomst van de vogels om te broeden, worden ooievaarsnesten bewoond door een scala aan geleedpotigen. Door de jaren heen brengen de ooievaars meer materiaal naar hun nest, waardoor er lagen organisch materiaal ontstaan. Lichaamswarmte, uitwerpselen, resten van voedsel, veren en huidresten vormen een voedingsbodem voor een diversiteit aan Mesostigmatamijten. Bij een onderzoek in twaalf nesten werden 13.352 exemplaren van 34 soorten gevonden, waarvan Macrocheles merdarius, M. robustulus, Uroobovella pyriformis en Trichouropoda orbicularis de meest voorkomende waren en samen 85% van de totale exemplaren vertegenwoordigden. De mijten voeden zich met eieren en larven van insecten en rondwormen, die aanwezig zijn in het nest. Ze worden verspreid door mestetende kevers, oftewel bladsprietkevers of via de drek die gebruikt wordt voor de bouw van het nest. De algehele gevolgen van de mijtenpopulatie zijn niet bekend, maar ze kunnen zowel schadelijke organismen onderdrukken (waardoor ze bevorderlijk zijn voor de gezondheid) als een nadelig effect hebben op de nestvogels.

Mythes rond de ooievaar in België gaan dat deze vogel geluk brengt als hij in de buurt van een huis komt. In sommige steden is er zelfs een ooievaar festival gewijd aan het fenomeen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: